De deuren van advocatenkantoren moeten voor het Bureau Financieel Toezicht (BFT) gesloten blijven. Dat vindt een aantal lokale dekens die hierover door Mr. werden ondervraagd. Het is volgens hen volstrekt onduidelijk waarom het nodig is dat een beleid voor inzage in cliëntendossiers wordt ontwikkeld.
Vorige week maakte algemeen deken, Jan Loorbach, in het Financieel Dagblad bekend dat het ministerie van Justitie en Veiligheid de Orde heeft gevraagd voor half december met voorstellen te komen die het mogelijk maken dat het BFT inzage krijgt in dossiers van advocaten als het BFT cliënten van deze advocaten verdenkt van witwassen, fraude of andere criminele activiteiten.
De Amsterdamse deken, Germ Kemper, is vooral verrast door de haast die ermee gemoeid lijkt te zijn.“Daar begrijp ik helemaal niets van. Er lijkt een ultimatum te worden gesteld. De Orde moet met voorstellen komen binnen een termijn van anderhalve maand. Je kunt niet verwachten dat er dan al een kant-en-klaar goed overwogen plan klaar ligt. Dat alleen al doet mijn haren ten berge rijzen.”
“Mensen moeten uit onze dossiers blijven. En tegen inzage zullen we ons blijven verzetten. Het verschoningsrecht is niet iets dat van advocaten is, maar van de samenleving”, aldus deken Marijn Dieleman (Middelburg). Ook Kemper is zeer stellig: “Het is absoluut ontoelaatbaar en onhaalbaar. Het is volkomen in strijd met het verschoningsrecht van de advocaat. Een cliënt moet erop kunnen vertrouwen dat wat hij met zijn advocaat deelt niet zonder zijn toestemming naar buiten komt. Het is wezenlijk voor de beroepsuitoefening dat een cliënt dat vertrouwen heeft.”
Te weinig meldingen
Kemper zegt niet te begrijpen wat precies de noodzaak is. “De enige reden die tot nu toe is genoemd, is dat er zo weinig meldingen van advocaten binnenkomen. Dat vind ik een heel zwakke redenering om tot zoiets wezenlijks als een inperking van het verschoningsrecht te komen. Het enkele gegeven dat notarissen veel meer meldingen doen dan advocaten zegt mij niets, want een advocaat doet heel ander werk. Hij wordt over het algemeen erbij gehaald wanneer er een probleem is en niet om uitvoering te geven aan constructies die bedoeld zijn om wit te wassen. En als een advocaat wordt gevraagd te adviseren over een bestaand probleem, dan gaat het al heel snel om adviezen ter voorbereiding op of ter vermijding van een procedure en dan is er nu juist geen meldingsplicht. Als je dus al moet nadenken over een inperking van het verschoningsrecht, dan zou dat alleen moeten gebeuren op basis van zeer heldere indicaties dat advocaten, anders dan ik denk, een actieve rol bij het uitdenken of uitvoeren van constructies spelen. Ik wil er eerst van overtuigd worden dat er op dit ogenblik iets grondig mis is en dan kan ik gaan nadenken over de vraag of er ook andere maatregelen te treffen zijn om dat tegen te gaan dan het afbreken van de vertrouwelijkheid.”
Voorstel Loorbach
Dieleman: “De vraag is alleen hoe je praktisch een aantal dingen kunt oplossen waarmee je ook aan andere belangen tegemoet kunt komen. Maar het moet niet zo kunnen zijn dat bij wijze van spreken een medewerker van het BFT die in echtscheiding ligt en maar eens de dossiers van de advocaat van zijn echtgenote gaat doorzoeken. Als je de deur wijd open zet, kunnen dat soort dingen gebeuren. Ook dat is een reden waarom de deur hermetisch gesloten moet blijven”, aldus Dieleman.
Over het voorstel van Jan Loorbach om informatieverzoeken van het BFT eerst door de deken te laten onderzoeken, wordt nagedacht. Dieleman: “Die oplossing zou inderdaad problemen kunnen voorkomen. Op vertrouwelijk niveau zal dan namelijk worden onderzocht of de reden tot onderzoek van het BFT ‘deugt’. Maar of je zo ver al moet gaan, is nog maar de vraag.”
Ale Holsbrink, deken van de Ode van Advocaten in Almelo, kan best leven met het voorstel van Loorbach. “Als de deken vooronderzoek doet dan is daar mee te leven. Een instantie buiten de advocatuur zoals het BFT moet absoluut geen ‘carte blanche’ krijgen. Dat zou een eigen leven kunnen gaan leiden en dat zou een kwalijke ontwikkeling zijn.”
Volgens deken Kemper heeft het voorstel in ieder geval niet het bezwaar dat buiten de wens van cliënt en advocaat om een derde kennis neemt van vertrouwelijke informatie. “Het blijft dan een advocatenbeslissing en niet een niet-advocaat die voor een advocaat knopen doorhakt.”