Voor Berend Roorda is 2020 in zijn algemeenheid maar ook voor hem persoonlijk nu al een onvergetelijk jaar. Voor hem zelf had het niet veel mooier kunnen beginnen, laat hij weten: op 19 januari kregen zijn vrouw Lotte en hij een zoon, Boris. Tien dagen later werd hij uitgeroepen tot Docent van het Jaar 2019 van de Rijksuniversiteit Groningen.
“Inmiddels zijn we enkele maanden verder en heeft Covid-19 de wereld in zijn greep. Een pandemie met desastreuze gevolgen voor miljoenen mensenlevens. Het grijpt me aan als ik daarover nadenk.
Gelukkig brengt de coronacrisis ook mooie dingen met zich mee. Zo ervaar ik het verplicht thuiswerken als een ouderschapsverlof van Scandinavische proporties: wat een luxe om zoveel tijd samen te zijn als kersvers gezin. Bovendien zijn het voor mij als universitair docent en onderzoeker binnen het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid interessante tijden.
Onderwijs
Als docent levert de noodzakelijke omschakeling naar online onderwijs en online toetsing inspiratie en nieuwe ideeën op voor de vakken die ik coördineer en doceer. Ik kan me bijvoorbeeld goed voorstellen dat we door de online mogelijkheden die we nu ontdekken, in de toekomst meer online elementen in het onderwijs opnemen dan dat we tot op heden deden, zodat we tijdens fysieke colleges minder hoeven te ‘zenden’ en uitgebreider kunnen stilstaan bij bijvoorbeeld de toepassing van de stof.
Onderzoek
Als onderzoeker naar het openbare-orderecht en in het bijzonder het demonstratierecht voelde ik mij in protestjaar 2019 als een kind in een snoepwinkel. In coronajaar 2020 hebben zich tot nu toe ook al veel interessante openbare-orde- en demonstratierechtelijke kwesties voorgedaan. In de blogreeks ‘Coronacrisis en het recht’ van ons Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid gaan wij hier uitgebreid op in.
Het leeuwendeel van de blogs uit deze reeks is van de hand van onze noodrechtspecialist Adriaan Wierenga en de directeur van ons onderzoekscentrum professor Jan Brouwer. Zij focussen zich in hun blogs voornamelijk op de corona-noodverordeningen van de voorzitters van veiligheidsregio’s die diep ingrijpen op de Nederlandse samenleving. Met name in deel 13, dat zij samen met professor Jon Schilder van de Vrije Universiteit schreven, zijn zij bijzonder kritisch over de rechtmatigheid ervan.
Deel 11 van de blogreeks schreef ik samen met Jan Brouwer en heeft als onderwerp de vrijheid om te demonstreren in coronatijd. Hoeveel ruimte krijgt die vrijheid in een tijd als deze volgens ons recht en in de praktijk?
Demonstratievrijheid in coronatijd
Het recht om te demonstreren wordt beschermd door onze Grondwet (art. 9) en het EVRM (art. 11). Omdat het een fundamenteel recht betreft, dienen autoriteiten zich volgens vaste rechtspraak van het EHRM in te spannen om de uitoefening ervan zoveel als redelijkerwijs mogelijk te beschermen en te faciliteren.
Het kan gerechtvaardigd zijn om een demonstratie te beperken of zelfs te verbieden, indien dit noodzakelijk is ter behartiging van een legitiem doel, zoals de bescherming van de gezondheid. Normaal gesproken is de burgemeester hiertoe bevoegd. In een crisis als de huidige gaat die bevoegdheid echter over op de voorzitter van de veiligheidsregio (art. 39 Wvr juncto art. 5-7 Wom).
Bescherming gezondheid
Het aantal demonstraties dat inmiddels in coronatijd heeft plaatsvonden, is al lang niet meer op een hand te tellen. Verschillende voorzitters van veiligheidsregio’s hebben deze demonstraties met een beroep op de bescherming van de gezondheid de voet dwars gezet. Soms ten onrechte op grond van het samenkomstverbod dat is opgenomen in de corona-noodverordeningen. Op die grondslag kan een demonstratie namelijk niet worden verboden.
Enkele demonstraties zijn de afgelopen weken door voorzitters van veiligheidsregio’s verboden vanwege de (verwachte) komst van vijandig publiek. Een verbod is in zo’n geval echter uitsluitend toegestaan in een bestuurlijke overmachtssituatie, aangezien het anders als het ware een premie stelt op het dreigen met en/of houden van (gewelddadige) tegenacties.
Overmacht
Van een bestuurlijke overmachtssituatie is in normale tijden slechts sprake als er onvoldoende politie ter beschikking staat. Het is reëel om in de huidige coronacrisis een andere invulling te geven aan de bestuurlijke overmachtseis. Een verbod is gelet op de volksgezondheid dan eerder op zijn plaats.
Dit neemt niet weg dat de voorzitter van de veiligheidsregio eerst dient na te gaan of minder vergaande demonstratiebeperkende maatregelen – zoals het stellen van een anderhalvemeterregel of een beperking naar duur, plaats en/of omvang – voldoende soelaas bieden, alvorens hij overgaat tot het ultimum remedium van een verbod. Het is in een democratische rechtsstaat immers van wezenlijk belang dat juist ook in crisistijd de demonstratievrijheid de ruimte krijgt die het behoort toe te komen.”