De gedragsregels voor de advocatuur regelen uiteenlopende zaken: het provisieverbod, optredens in de media, maar ook de betaling van de advocaat en zijn geheimhoudingsplicht. Een commissie onder leiding van voormalig algemeen deken Jan Loorbach buigt zich over de vraag of die regels toe zijn aan herziening en komt in 2017 met haar bevindingen. De redactie van Mr. wil zo lang niet wachten en doet een aantal voorzetten, op basis van gesprekken met advocaten Frank van Ardenne en Johan Rijlaarsdam en wetenschappers Britta Böhler en Iris van Domselaar.
De huidige gedragsregels stammen uit 1992. “Het is daarom sowieso goed dat de regels tegen het licht worden gehouden,” meent hoogleraar advocatuur Britta Böhler (UvA). “De praktijk heeft zich ontwikkeld.” Böhler zegt dat het gaat om regels die algemeen aanvaard zijn binnen de advocatuur. “De fundamentele regels zoals onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid zullen niet ter discussie staan,” meent ze. “Maar denk eens aan de discussie over de vraag of de matchingssites in strijd zijn met het provisieverbod van de gedragsregel 2.2. Ik zou me kunnen voorstellen dat die regels worden aangepast of aangevuld.”
Op het gebied van de vraag wie de baas is over het proces ziet Böhler een verschuiving van dominis litis (de advocaat maakt de dienst uit) naar een meer klantgerichte benadering. “Maar ik beschouw dat niet als een leemte in de regels, maar meer als een nieuwe ontwikkeling.”
Ook over de reikwijdte van de vertrouwelijkheid ontstaat meer en meer discussie, constateert Böhler. Ze doelt op nieuwe werkzaamheden van advocaten, zoals forensisch onderzoek. “Valt dat werk onder de geheimhoudingsplicht of niet? Ook dat heeft te maken met nieuwe ontwikkelingen binnen de advocatuur.”
Open normen
Frank van Ardenne (Van Ardenne & Crince le Roy Advocaten), advocaat in Rotterdam en voormalig lid van de Raad van de Orde in Rotterdam, meent dat Regel 1 de belangrijkste gedragsregel is: ‘De advocaat dient zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsgroep niet wordt geschaad.’ Van Ardenne: “Die regel is geformuleerd als een open norm. De tijden veranderen, en de tuchtrechter vult die norm in binnen de context van de tijd. Daar moet je niet te veel aan tornen.”
Maar wat je kunt regelen, moet je regelen, meent Van Ardenne, want de advocaat moet weten waar hij aan toe is. “We zien bijvoorbeeld gigantische veranderingen in het medialandschap. Door sociale media gaat het nieuws sneller en het bereikt een grotere groep mensen. Bovendien staat strafrecht enorm in de belangstelling.” Bij zogeheten high profile zaken kan de advocaat binnen de huidige gedragsregels in de problemen komen, meent Van Ardenne. “Als een cliënt die in alle beperkingen zit, met naam en toenaam wordt genoemd, mag de advocaat niets naar buiten brengen. Maar het Openbaar Ministerie publiceert, ter beïnvloeding van de publieke opinie, wel allerlei zaken over je cliënt die nog niet bewezen zijn. Daar worstelen wij advocaten mee. Het zou goed zijn om de positie van de advocaat in dit opzicht te versterken, zodat hij ook tijdens de beperkingen de afweging mag maken of hij iets bekend maakt ter verdediging van zijn cliënt.”
De opkomst van de matchingssites is een vorm van innovatie die vroeger onmogelijk was. “Er is veel voor te zeggen om daarvoor nieuwe normen op te stellen. Maar het uitgangpunt moet blijven dat de advocaat zijn onafhankelijkheid behoudt.” De advocaat, vervolgt Van Ardenne, mag nooit een marionet van zijn cliënt worden. “Hij moet klantgericht zijn, en zijn strategie in overleg met zijn cliënt bepalen. Maar dat mag er nooit toe leiden dat de advocaat naar het pijpen van de cliënt danst.”
Universitair docent Iris van Domselaar (UvA) vindt het vooral belangrijk om over de uitgangspunten van de gedragsregels na te denken. “Het gaat om de vraag: wie is de advocaat? Welke kernwaarden passen daarbij, en welke regels in de context van de 21e eeuw?” betoogt Van Domselaar die rechtsfilosofie en beroepsethiek voor juristen doceert.
Zij meent dat in de commerciële rechtspraktijk de advocaat als hoeder van de rechtstaat steeds meer in de schaduw komt te staan van de advocaat als dienstverlener. Als de klant steeds vaker koning is, en de advocaat het recht bijna volledig inzet voor een privaat belang, wordt de rechtstaat niet zonder meer gediend, oordeelt Van Domselaar. “Advocaten proberen zo goed mogelijk de relatie in stand te houden. Dat staat haaks op de advocaat die zegt: hier is het recht niet voor bedoeld. Daarover moet worden nagedacht binnen de context van de commerciële rechtspraktijk.”
Van Domselaar ziet dat Richard Süsskind in zijn boeken over de advocaat van de toekomst de nadruk legt op het bedienen van de cliënt. “Dat zie je ook weerspiegeld in de opkomst van de T-shaped lawyer. Begrippen als rechtstaat, rechtvaardigheid en professionele verantwoordelijkheid verdwijnen naar de achtergrond, en daar maak ik me zorgen over, zeker in het licht van de grote bedrijfsschandalen van de afgelopen jaren.”
Aparte regels voor bedrijfsadvocaten
Van Domselaar zegt dat binnen de commerciële advocatuur een belangrijke kernwaarde (onafhankelijkheid) ondergeschikt is aan de cliëntrelatie. Maar het begrip cliënt is niet nader gespecificeerd in de gedragsregels. “Dat kan de bijstandsmoeder, de asielzoeker of een grote onderneming zijn,” stelt Van Domselaar. “Maar het maakt nogal uit wie je cliënt is. Ik pleit voor aparte regels voor bedrijfsadvocaten (advocaten die voor de corporate sector werken) omdat die met een specifiek soort cliënten te maken hebben en werken in een context waarin bedrijfsmatige overwegingen de boventoon voeren. Zijn die advocaten er primair voor het recht of voor de belangen van de bedrijven? Als dat laatste zo is, komen hun dan nog wel die privileges toe als geheimhouding en procesmonopolie? Uiteindelijk hebben advocaten die privileges omdat ze een rol in de rechtstaat vervullen.”
Van Domselaar stelt ook voor om in de preambule van de gedragsregels het woord rechtstaat te noemen. “Daar heeft de advocaat ook baat bij, want zo behoudt hij draagvlak voor zijn privileges.”
Eén belang: de cliënt
Managing partner Johan Rijlaarsdam (Houthoff Buruma) vindt dat de huidige gedragsregels een goede weergave zijn van belangrijke normen voor de advocatuur. Over de onafhankelijkheid die nu ter discussie staat door de opkomst van de matchingssites, zegt hij. “De onafhankelijkheid is een heel belangrijke norm, en het provisieverbod is een goed uitgangspunt. Het betalen van provisie kan namelijk afdoen aan de onafhankelijkheid van de advocaat. En het beïnvloedt ook het beoordelingsvermogen van de cliënt, want hij betaalt geld aan iemand die voor hem een advocaat vindt.” Tegelijkertijd hoeft de orde niet star vast te houden aan de regels voor matchingssites, vindt Rijlaarsdam. “Daar zijn waarschijnlijk aanvullende regels nodig.”
Anders dan Iris van Domselaar ziet Rijlaarsdam het niet als een probleem dat de advocaat zich opstelt als dienstverlener. “Je hebt als advocaat maar één belang: dat van je cliënt. Daar doe je veel voor, maar niet alles. De advocaat voert samen met cliënt de regie. Maar als de cliënt iets wil wat voor jou niet aanvaardbaar is, dan moet je een streep trekken. Dan moet je de cliënt adviseren een andere advocaat te zoeken.”
Rijlaarsdam begrijpt de ophef niet goed die vorig jaar ontstond over de vraag of forensisch onderzoek door advocaten valt onder de geheimhoudingsplicht. “Het Openbaar Ministerie kan zich toch tot het opdrachtgevende bedrijf richten om de informatie te krijgen die advocaten hebben gebruikt voor hun onderzoek? Advocaten zijn er niet om het Openbaar Ministerie te helpen. Het OM heeft voldoende bevoegdheden om die gegevens zelf te bemachtigen.”