God en de gekkenrechter

Delen:

Goedemorgen Literatuurvrienden!

Het moet haast wel, hoe kan het ook anders als je Hemelrijk heet en geboren bent te Lichtaard: denken dat je God bent. De Hemelrijk in Adriaan van Dis briljante verhaal ‘God en de gekkenrechter‘ – ik trof het aan in Joost Zwagerman’s onvolprezen bloemlezing ‘De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen‘ (2005) – denkt het, belandt tegen wil en dank in een psychiatrische inrichting en krijgt daar de ‘gekkenrechter’ op bezoek. De rechter slaagt er wonderwel in Hemelrijk terug op aarde te laten keren.

Op tot de verbeelding sprekende en voorbeeldige wijze schetst Van Dis Hemelrijk die denkt dat hij God is: ‘Al wat hij voortbracht beschouwde hij als goddelijk. Zijn afgeknipte nagelrandjes bewaarde hij als relikwieën in een lucifersdoosje, urine loosde hij in lege melkkartonnen, zijn ontlasting wikkelde hij in kranten en stapelde hij op in een hoek van zijn huiskamer. Niets van wat hij afscheidde mocht terugkeren in de grond. Hij die Hemelrijk heette, was niet van de aarde. Al wat hij aan de aarde onttrok werd in en door hem geheiligd. Zijn lichaam was een tempel van God, wat uit hem kwam moest als een altaarschat worden gekoesterd.

God is op zich niet lastig. Hij doet geen vlieg kwaad. Hij is getrouwd geweest. Twee kinderen. Betaalt keurig de melkboer die iedere week langskomt. Het is de stank die zijn afscheidingen veroorzaakt, die het begin van God’s einde inluidt. Een onderbuurman kan er niet meer tegen. De politie komt er aan te pas. Een GG&GD-arts wordt ingeschakeld. Hemelrijk wil zich echter niet vrijwillig laten verplegen.

Uit zijn lethargie gehaald gaat God weer opgetogen aan het werk in de buurt en hoe: ‘De politie kwam regelmatig langs en sprak hem zelfs ernstig toe nadat hij zijn naam met tandpasta op juist gelapte ramen had geschreven. Signal heette die tandpasta. ‘Signaal’, krijste Hemelrijk door de straat als hij het getal 3 op een stoeptegel uitkneep. ‘Drie ben ik.’

Uiteindelijk wordt God opgepakt wegens grafschennis (‘Aan de andere kant van de stad had hij op een begraafplaats de kransen van de verse graven gehaald, hij had ze in stukken getrokken en de bloemrestanten gelijkelijk over de zerken verdeeld. Dat vond hij rechtvaardiger‘) en wordt hij, een gevaar voor de openbare orde bevonden, naar een inrichting overgebracht.

In de inrichting blijft Hemelrijk zich naar beste vermogen kwijten van zijn goddelijke bewaarverplichtingen: ‘Wekelijks zeepte hij zijn schedel in. De afgeschoren stoppelhaartjes ving hij op in koffiefilterzakjes, die hij, na droging op de centrale verwarming, in een doos bewaarde, bij zijn nagelrandjes, potjes neuzenpulk en oorsmeer. Zijn haren wijwaterkwast was hem door de politie afgenomen. ‘Diefstal’, noemde hij dat, zoals hij ook het dagelijks verplicht doorspoelen van zijn poep en plas diefstal vond.’

Omdat Hemelrijk bezwaar heeft gemaakt tegen zijn verblijf in de inrichting, krijgt hij op een dag bezoek van de rechter, die hij gehuld in een laken ontvangt (het witte kleed dat hij normaal draagt is in de was en Hemelrijk draagt dan een beddenlaken). ‘Justitie moest nu bepalen of Hemelrijk al dan niet terecht zat opgesloten.’

Hemelrijk erkent echter het gezag van de rechter niet: ‘Ik heb gezag over u want ik ben God‘ , hetgeen de rechter pareert met ‘In de hemel mag dat waar zijn, maar ik ben een wereldse rechter, op aarde spreek ik een oordeel over u uit.

Wat bent u van plan te gaan doen als u weer buiten bent?, waagt de rechter. ‘In het Huis van mijn Vader zijn vele woningen?‘ En waar staat dat huis dan wel niet? ‘Ik woon in de tent die Hij onder de mensen heeft opgeslagen.

Zo raaskalt Hemelrijk door tot hij een foto van zijn blonde dochtertjes te voorschijn tovert. ‘Zelf gemaakt‘ ‘Gemaakt met dit gevalletje‘, waarna hij het laken optrekt en de rechter zijn geslacht toont ‘in slapende glorie‘. ‘Dat is heel mooi‘ houdt de rechter hem voor, maar ‘Ik ben niet gekomen om uw gevalletje te bewonderen, maar om met u te bespreken of u deze inrichting kunt verlaten.’

De situatie lijkt zich dan dramatisch te ontwikkelen als Hemelrijk zijn laken geheel afdoet en uit zijn plastic tas iets opdiept. Een mes? Je voelt de verademing van de rechter, nadat Hemelrijk met een vervaarlijke armzwaai niet een mes, maar drie glazen stuiters in zijn hand op tafel legt. Daarmee krast hij vervolgens wel op de glazen wanden van de kamer. De rechter krijgt er kippenvel van.

Tijd om Hemelrijk uit te dagen, meent de rechter: ‘Als u naar buiten wilt, neemt u dan de deur.‘ Hemelrijk neemt de uitdaging welwillend aan: ‘Ik neem de deur als mijn bewijs is geleverd. Als deze drie knikkers op tafel vallen, zullen ze daar blijven liggen. Dat godswonder zal ik verrichten.‘ De rechter denkt daar anders over en steekt dat niet onder stoelen of banken: ‘Ze zullen op de grond vallen. Ze zijn rond, de tafel is glad.‘ Maar Hemelrijk weet het zeker: ‘Ze blijven liggen, en ze zullen op u drukken als lood.’ De rechter durft hem niet tegen te spreken: ‘Het is tussen u en de zwaartekracht.’ Uiteraard antwoordt Hemelrijk dat het hemelrijk geen zwaartekracht kent.

Maar de zwaartekracht laat niet met zich sollen: de drie knikkers vallen zoals het betaamt ‘gewoon’ op de grond. Hemelrijk valt van zijn Troon: ‘Zwijgend pakte Hemelrijk het laken op, sloeg het over zijn schouders en boog voor de rechter. Zijn gezicht ontspande zich en werd volkomen vredig. Het leek of alle dwaasheid van hem was afgevallen.‘ Kalm keert hij op de aarde terug:

U hebt gelijk, ik blijf. Een mens is maar een mens‘,
BANNING N.V.

Gino van Roeyen

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Ook interessant:

Scroll naar boven