Het Haags Gerechtshof heeft bevestigd: zonder handen te schudden kan Mohammed Enait géén klantmanager worden bij de Sociale Dienst van Rotterdam. De ‘klant’ is koning en kan zich gekwetst voelen als haar/zijn hand wordt geweigerd, aldus het Hof afgelopen week. We lijken in Nederland vrede te hebben met deze uitkomst. Maar de onderbouwing blijft ongemakkelijk. Want willen we in een democratische rechtstaat wel klanten die ook nog eens koning zijn?
Mohammed Enait solliciteerde voor de functie van klantmanager. In zijn interpretatie van het Islamitische geloof diende hij zich als man te onthouden van lichaamscontact met (volwassen) vrouwen waarmee hij niet gehuwd is. Toen hij zich realiseerde dat als klantmanager dergelijk gedrag als vrouwendiscriminatie zou worden opgevat, stelde hij voor om zowel mannen als vrouwen via een alternatieve begroetingswijze zonder fysiek contact te begroeten. De Commissie Gelijke Behandeling zag hier wel iets in: de sollicitant had immers als moslim een manier gevonden om te groeten zonder onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld door een buiging of hoofdknikje. De gemeente Rotterdam zag dit echter niet zitten en de rechtbank gaf hen gelijk: de gemeente had in haar functie-eisen mogen ‘aansluiten bij in de Nederlandse samenleving gebruikelijke begroetingswijze’. Dat deze gebruikelijke begroetingswijze uitsluitend werken voor bepaalde orthodoxe moslims is dan kennelijk een kwestie van pech.
Deze motivatie is erg mager en riep dan ook vragen op: Is het officieel verplicht om handen te schudden bij een begroeting? Of en hoe we elkaar in NL zouden moeten begroeten is natuurlijk nergens vastgelegd. En als er al sprake is van een soort ‘gewoonterecht’, kan dit dan zelfs voorgaan op de wél wettelijk vastgelegde bescherming tegen onderscheid op grond van godsdienst?
Het is daarom goed dat het Hof de beslissing nu beter heeft gemotiveerd. Het Hof wijst er terecht op dat niet te voorkomen is dat het initiatief van een begroeting vaak ook bij een ‘klant’ van de gemeente zal liggen. In dat geval wordt de uitgestoken hand van de burger geweigerd. Zoiets zal snel als een gebrek aan respect worden opgevat en zal de relatie tussen burger en gemeente schaden. Dit lijkt voor de gemeente Rotterdam een objectieve rechtvaardiging voor het afwijzen van Enait als klantmanager en het Hof had het hierbij kunnen laten. Helaas gaat het Hof verder:
“Het weigeren om de uitgestoken hand van een vrouwelijke klant te schudden is temeer onaanvaardbaar, nu die weigering als een ontkenning van de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, en dus als extra kwetsend kan worden ervaren. Die ervaring zal worden versterkt als de achtergrond van deze weigering gelegen is in de religieuze overtuiging dat het handen schudden van vrouwen “onrein” is. (…)” (LJN: BW1270, r.o. 15)
Het Hof gaat hier alsnog voorbij aan het feit dat sollicitant Enait in deze zaak zowel vrouwen als mannen geen hand zou geven. Waarom is er volgens het Hof dan sprake van ‘ontkenning van gelijkwaardigheid’? De onderbouwende opmerking van het Hof over de ‘onreinheid’ van het schudden van handen met vrouwen lijkt daarbij een onjuiste interpretatie van Enaits geloof: volgens het geloof van Enait is het evenzeer onrein om als vrouw een man ongetrouwd de hand te schudden. Het gaat hier om een seksuele moraal: ongehuwd fysiek contact maakt volgens Enait onrein. Hoe extreem en ongebruikelijk deze moraal voor ons Westerlingen ook is, de moraal is wat mannen en vrouwen betreft gelijk. Het onaanvaardbare van de handweigering zit hem volgens het Hof aldus in het door ‘klanten’ veronderstelde discriminerende religieuze gedachtegoed van klantmanager Enait. En de klant is koning. Maar waar leidt dit toe?
De rechtspraak kent helaas genoeg gevallen waarin ‘gewone’ werkgevers aangeven een sollicitant met hoofddoekje of andere huidskleur weigeren “omdat de klanten het niet leuk vinden”. “Ik discrimineer zelf niet, maar mijn klanten soms wel. En ik ben ook geen dief van mijn eigen portemonnee”, zo sprak de eigenaar van een kapperszaak eens bij de Commissie Gelijke Behandeling. Dergelijke ‘consumers discrimination’ holt de discriminatiebescherming natuurlijk uit en wordt terecht niet geaccepteerd.
Hierbij komt nog iets anders: De aangehaalde rechterlijke overweging lijkt te legitimeren dat burgers discriminatie lezen in een handenweigering zonder dat dit vaststaat. Een liberale rechtsstaat, die mensen verschillende geloofs- en levensovertuigingen wil laten samenleven, moet juist uitdragen dat je geen aanstoot moet nemen aan het (on)geloof van een ander wanneer je daar zelf geen last van hebt. Dat het ook nog eens gebaseerd is op ten onrechte discriminatoire uitleg van het geloof en gedrag van Enait maakt het extra slordig.
Negatieve veronderstellingen over eens anders geloof of ongeloof moeten we niet stimuleren, maar neutraliseren. Het lijkt me prima te rechtvaardigen om als gemeente te vragen dat een ambtenaar handen schud: een weigering van een uitgestoken hand is letterlijk en figuurlijk iets dat je als overheid wil voorkomen. De wens van een burger om een klantmanager de hand te schudden is in onze samenleving ingebakken, niet te voorkomen, en op zichzelf ook niet discriminatoir. Door de mogelijk negatieve beleving door burgers van de veronderstelde religieuze motieven van Enait erbij te betrekken doet het Hof helaas af aan de kracht van zijn uitspraak.
Guido Terpstra heeft aan de Universiteit Leiden als onderzoeks- en onderwijsmedewerker non-discriminatierecht gewerkt. Nu is hij als promovendus actief aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op het gebied de interpretatie van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel in de multireligieuze samenleving.