Het gevang in de hemel

Delen:

Goedemorgen Literatuurvrienden!

De Guantanomo Bay discussie van deze week in Nederland moet haar schaduw vooruit hebben geworpen op de aflevering van vandaag. Ik stuitte namelijk op ‘Het gevang in de hemel‘, een intrigerend verhaal van taalkunstenaar Paul van Ostaijen, vermoedelijk daterend uit 1920/1921, dat ik aantrof in de – ten onrechte in de ramsj terechtgekomen – in 2002 verschenen bundel ‘Het land van de mosseleters – 150 jaar Vlaamse Vertelkunst‘ (samengesteld door Benno Barnard en Paul de Wispelaere). Daarin figureert namelijk een ex-gevangene (‘nr. 200‘), die de ‘hardliners’ in de leer van het gevangeniswezen tot de verbeelding moet spreken: nr. 200 is teruggekeerd in de maatschappij met een onweerstaanbaar melancholisch verlangen tot zo spoedig mogelijke terugkeer naar.. het gevang.

Hoe vaak ook tegen nr. 200 wordt gezegd dat hij vrij is, het baat niet: ‘Hij zegde wel dat hij de vrijheid heel schoon vond, maar zijn aksent was daarbij buitengewoon triestig.’ Het lukt hem niet ‘aan zijn nieuwe leven te akklimatiseren‘. Hoe kan het ook anders? Nr. 200 heeft 20 jaar ‘gebromd’ in wat wij tegenwoordig een extra beveiligde inrichting noemen – ‘onderworpen (…) aan het regiem van de grote misdadigers’, met dien verstande dat nr. 200 alstoen als gevangene een wat andere ‘look and feel‘ had (‘Wit-en-rood-gestreepte kledij, linnen gezichtvizier en aan de benen, ketenen met gewichten, precies zoals men dit op de kinema zeer duidelik afgebeeld ziet.’)

De nog in de kinderschoenen staande reclassering (‘het buro voor opbeuring van de vrijgelaten gevangenen‘) werkt op nr. 200 averechts. Nr. 200 ziet ‘in de edele vrouwen die het werk dirigeerden, zijn vroegere gardes-chiourme terug‘. Ze zagen niet dat ze daarop leken, want ‘het waren zeer eenvoudige, godvruchtige dames uit de beste families‘, die omdat zij ‘spiegels voor een werktuig van de boze hielden‘ niet beseften dat zij een ‘fysiognomiese overeenkomst met gevangenisbonzen‘ hebben. ‘En daar zij edelmoedig waren, dachten zij ook niet daaraan dat hun oeuvre als epiloog treffend met het gevang samenklonk.’

Zo doende gaat nr. 200 aanvankelijk – als vrij man – op zoek naar een surrogaat voor het gevang en imiteert hij zo goed en kwaad als het kan het leven dat hij daar leidde. Zo gaat hij naar ‘het zwemdok‘ niet om te zwemmen, maar om zittend gekleed in ‘het wit-en-rood-gestreepte zwemkostuum’ te wachten totdat hij door de badmeester wordt verwijderd. ‘Hoe pijnlijk het hem ook was zijn zwemkostuum te laten, toch was deze vermaning hem zeer aangenaam. Hij had nu eenmaal de gardes lief.’ Ook qua huisvesting haakt nr. 200 bij het gevang aan: hij huurt een kaal kamertje met een ijzeren brits met tralies voor het raam, in een huis gebouwd rond een ‘rachieties hofje‘, waar nr. 200 van negen tot kwart over negen ‘zijn matinale wandeling‘ maakt.

Iets gelukkiger maakt dit nr. 200, maar hij blijft gekweld, waarvoor hij een arts, echter geen psychiater bezoekt. ‘Zijn malheur formuleerde hij: ‘Ik weet niet wat ik heb aan mijn voeten. Ze wegen me zo zwaar.’ Niets om je ongerust te maken, volgens de arts, komt van ‘het eeuwig gewicht-en-ketting-sleuren‘. ‘Dubberig‘ wordt nr. 200 er van: ‘Hij peinsde de ganse dag en, zoals dit nog wel gebeurt, werd zijn gepeins met een vruchtbaar resultaat bekroond. Hij had zijn kettingen en gewichten nodig gelijk een vis het water en een vogel de lucht. Kon een vis soms zwemmen in de lucht of een vogel vliegen in het water? Neen. Kon hij zonder kettingen en gewichten leven, zich ongehinderd voelen? Dat was prezies zo uitgesloten.‘ Dienovereenkomstig spendeert nr. 200 al zijn door noeste arbeid verkregen inkomsten aan het vergaren op markten van een verzameling kettingen en gewichten.

Daarmee is het plaatje voor nr. 200 compleet, zeker voor de vrije zondag: ‘Maar de zondag! was dat een feestdag. Van ‘s-morgens vroeg kon hij zijn kettingen om de enkels voelen. Zondag, dat was precies zoals vroeger. Alles was er: de brits op plooien, de kamer zuiver maken, de wandeling in het hofje en dan aan de ketting liggen. Nr. 200 kon zich dikwijls niet weerhouden in de handen te wrijven. Doch daar dit gebaar weinig bij de toestand paste, beheerste hij zich gewoonlik.

Deze relatieve gelukzaligheid is echter van korte duur (‘Mais tout passe’, zingt Polin’). als het geval en thema nr. 200 bekend raken bij ‘papen en professoren‘: ‘De papen zegden dat God de Vader hun wis en zeker deze man had gestuurd om de wangedrochten van het moderne ongeloof de kop in te drukken. En professoren van officiële en niet-officiële, katholieke en protestantse universiteiten vonden een merkwaardig bewijs geleverd tot de stelling dat de intelligiebele vrijheid het hoogste goed is en er natuurlik van geen tastbare als absolute norm spraak kan zijn. De intelligiebele vrijheid, het begrip en de overtuiging vrij te zijn, door elk mens in zijn bloedeigen verdommenis gedragen, was hiermee bewezen. Papen en professoren droegen hun thesis met deze glansrijke bewijsvoering keizers, koningen en staatspresidenten voor. Allen waren zonder uitzondering van mening dat dit schitterend bewijs den volke niet langer onthouden blijve, om het ongeloof en de verwarden begrippen van vrijheid, die helaas de zeden van het volk reeds sterk hadden ondermijnd, tekeer te gaan.

En zo belandt nr. 200 ‘als galeiboef‘ op jaarmarkten en universiteiten waar hij door een paap (‘een dikke, ronde vent van de orde der redemptoristen‘) respectievelijk universiteiten ten tonele wordt gevoerd als het levend bewijs van de stellingen der papen en professoren ter verdediging van het gevangeniswezen. De paap: ‘Deze galeiboef draagt de vrijheid in zich en is dus veel rijker als gijlie allemaal, die de vrijheid buiten u zoekt. Uit eigen beweging, uit vrije wil wenst hij zich in de kluisters. Een bewijs dat uw gehuil, waneer een volksmenner veroordeeld wordt, onrechtvaardig is. Het gevang is een functie van de staat en van de godsdienst. En bestond er geen gevang, ziet ge wel, wij zouden gedwongen zijn er een te maken voor de mensen die uit vrije wil in het gevang willen gaan, om God te loven en de Koning door hun voorbeeld van burgertrouw te dienen.‘ De professoren: ‘Men kon geen betere toepassing vinden dan de wil-tot-het-gevang. Want, (…) wanneer men eens van de hypothese uitgaat: het gevang = het a en amen ener algemene wetgeving, zo zal men door middel van dit speciaal geval het algemeen probleem opvolgend, spoedig erkennen dat deze hypothese feitelik een ethies axioom is, dat het zelfs door zulke primitieve mensen als in casu nr. 200, onbewust als richtsnoer van hun handelen wordt opgenomen.’

Intussen wordt nr. 200 een beroemd man. Hij krijgt de hem tentoonstellende ‘paap-impressario‘ zelfs zo ver dat hij ‘een foorwagen, in de aard van een gevang gebouwd‘ aanschaft (‘De verdiensten ekwilibreerden gemakkelijk in deze zware bedrijfsvergrotingspost.’) Grote indruk maakte nr. 200 in binnen- en buitenland: ‘deze eenvoudige man, die zijn gevangenis boven een schoon hotel, zijn gevangeniskost boven een diner vanaf hors-d’oeure tot crêpe Mikado verkoos.’ Door zijn toedoen bloeide de godsdienst: ‘De verscheidene kerken zagen weldra de noodzakelikheid in zich het monopolium van fabrikatie en verkoop van alle godsdienstobjecten te verzekeren, om te verhinderen dat onbeschaamde handelaars daarmee zouden woekeren.

Het was een gelukkige tijd voor de mensheid, maar gelukkige tijden zijn niet zelden van korte duur, zo ook voor nr. 200: ‘Het is nu eenmaal zo dat op onze aardkloot het goed in voortdurende strijd met het boze – of om het religieus te zeggen, met den boze – staat en meermaals schijnbaar overwonnen wordt. Dit zijn de beproevingen van Hiob en als Hiob die overwint krijgt hij het dubbele aantal koeien, ezelinnen en kamelen. God de Vader is een prakties man en hij weet waarmee hij de mensen kan plezier doen.

Het boze begint ‘het brein van nr. 200 te benevelen.‘ Hij komt tot de conclusie dat wat hij doet eigenlijk nep is en dat hij maar één ding echt wil: onvoorwaardelijk in het echte gevang. De paap-impressario voelt daar helemaals niets voor (‘Wij zijn de gouddelvers naar de zielen van de mensen‘). Als nr. 200 wederom door hem op het toneel wordt geroepen slaat het boze onverbiddelijk toe: ‘Bliksemsnel sprong nr. 200 op de paap toe en stak hem een vlijmend mes tot het hecht in volle borst. ‘Zo is ‘t,’ zie nr. 200 vol overtuiging en hij stak het mes, bewijs van zijn misdaad, zorgvuldig door zijn gestreepte vest, want ge kon nooit weten, misschien meenden de rechters wel eens dat er geen bewijzen van zijn schuld voorlagen. ‘Daar deze paap mij niet goedschiks in het gevang zendt, daar hij enkel grote woorden spreekt over mijn wil-tot-het-gevang, ben ik wel verplicht mijn toevlucht te nemen tot afdoende maatregelen, om mijn ideaal te realiseren.

Tot zijn verbazing wordt nr. 200 niet meteen aangehouden. Dat verandert pas als nr. 200’s daad de koning, de bisschoppen en de rechters bereikt: ‘Deze hooggeletterde mannen begrepen dadelik de toestand. Nr. 200 had ze geholpen de echte staat te bouwen. Nr. 200 kwam verraad te plegen: hij had deze staat de doodsteek gegeven. Zijn wil-tot-het-gevang was uitstekend; die kon men gebruiken. Maar in een echt gevang verloor nr. 200 al zijn waarde ter overtuiging van de gemeente. De rechters waren verplicht hem te veroordelen. De reklame hield op. Zeker, de mogelikheid bestond hem vrij te spreken en hem weer het volk te tonen; zijn misdaad zelfs als een nieuw argument op te nemen. Het moest echter eenider duidelik zijn dat het volk op dit manège niet zou ingaan. Heel de grootscheepse exploitatie van het geval zonk ineen. Reeds werden oproerige stemmen hoorbaar.

De oplossing komt van een aartsbisschop, een beroemd Thomist: er dreigde een volksoproer en nr. 200 was de veroorzaker daarvan: ‘Hier was geen wikken en wegen van node. Cas pendable. Slechts het doodvonnis kon misschien het oproer remmen. (…) Nu liep deze man – nr. 200, GvR – samen met zijn mierakuleus geval, naar de tegenpartij over. Stelt u voor, heren rechters, dat een rijke veebezitter uit de argentijnse pampa’s zijn vee ter beschikking van Liebig stelt. Plots breekt hij zijn kontrakt en loopt naar de konkurrerende firma over. Dit is voor deze firma’s een kwestie van leven of dood. Maar het geval van nr. 200 is duizendmaal erger, omdat onze firma heet: godsdienst, moraal, staat en Co. Wij kunnen niet streng genoeg oordelen; moge ons vonnis een dijk wezen tegen de wassende stroom van immoraliteit. In elk geval: één wet dient onmiddellik bekend gemaakt: de doodstraf terug van kracht.’

Vol geluk in voorarrest zittend, is nr. 200 grootste angst dat de rechter hem niet tot levenslang zullen veroordelen. Maar die angst verdwijnt als sneeuw voor de zon als de cipier hem op de hoogte stelt van de terug ingevoerde doodstraf, want daar heeft nr. 200 niet op gerekend. Maar het is al te laat: ‘Daar was niks aan te doen. Zo maakte de justitie met nr. 200 ook kort proces. Een zwakke verdediging. Zelfs nr. 200 merkte dat op. ‘Flauwe boeljon, Mr. de advocaat.’ Waarop de verdediger; ‘Aan uw geval is niets te verdedigen, nr. 200. Uw misdaad laat zich slechts met deze van Judas vergelijken. Judas had feitelik, gerechtelijk gesproken, slechts ‘n arme sloeber verraden. Maar gij hebt het ganse land verraden: kerk, vorst en staat.

Nog kan nr. 200 het niet geloven: ‘De zaak was toch heel eenvoudig. Iedereen draaide rond de pot. Hij wou zijn recht en daarom had hij de paap gedood. Vroeger hadden zij hem veel lof toegezwaaid en toen wilde hij precies hetzelfde als nu. Het was niet serieus wat ze deden. ‘Neen, mijnheren gezworenen en rechters, dat is geen rechtspraak meer. Het recht is hier een maagd die verkracht wordt.’ Om het nog erger te maken komt die uitspraak nr. 200 ook nog op een boete van 26 Belgische francs te staan.

We volgen dan nr. 200 op weg naar het schavot in het bijzijn van zijn biechtvader. Die houdt hem voor dat het goed toeven is in de hemel, ook voor ex-misdadigers. Ik wil niet naar de hemel als daar geen gevangenis is, riposteert nr. 200. Luister, zegt de biechtvader, het is maar zeer de vraag of je überhaupt in de hemel terecht komt, gezien de door jou gepleegde misdrijven. Ik weet het echter goed gevonden. Als je op schavot aangeeft dat je de doodstraf heb verdient, dan krijg je van mij een cheque voor een goed plaatsje op een fauteuil in de hemel. Wil ik niet, herhaalt nr. 200, ik wil een gevang in de hemel. Ook die kun je van ons kopen, zegt de biechtvader, mits je maar op het schavot aangeeft dat je de doodstraf hebt verdient. Na een aanvankelijke weigering gaat nr. 200 alsnog door de bocht: ‘He là-bas,’ riep nr. 200, bang dat hij de kans had verkeken een gevang in de hemel te krijgen, ‘he là-bas, eerwaarde vader. Laat mij toch eens tijd te prakkeseren. Ik zal dat zeggen. Van eigen dat. Dat beloof ik.

Met de cheque op het schavot spreekt nr. 200 dan de magische woorden ‘Ik heb het verdiend!‘, maar nadat hij dat heeft gezegd, geeft hij aan dat hij er nog wat aan moet toevoegen, omdat hij anders zijn gevang in de hemel verspeelt, namelijk ‘Ik heb het verdiend, het gevang in de hemel!‘.

De scherprechter greep hem bij de schabbernak. De aalmoezenier had hem een teken gedaan. Dit nr. 200 moest een schone daad steeds verkerven door een stommiteit. Als nr. 200 intuïtief de nabijheid van de bijl besefte, probeerde hij nog een teken te doen. Hij wees naar zijn voeten: dáár moeten feitelijk de ijzers liggen. Als de bijl viel, dacht nr. 200: dat is een gerechtelijke dwaling.

Geen ‘flauwe boeljon‘,
BANNING N.V.

Gino van Roeyen

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Ook interessant:

Scroll naar boven