Nederland stelt meer vragen aan ‘Luxemburg’

Delen:

Rechters van het Europese Hof (foto: Hof van Justitie van de Europese Unie)

Nederland is weer terug in de top 3 van landen met de meeste prejudiciële vragen aan het Europees Hof van Justitie. Dat blijkt uit het jaarverslag van het Europees Hof over 2017. Vorig jaar bekleedde Nederland met 26 vragen nog de vierde plaats na Duitsland (84 vragen), Italië (62 en Spanje (47).

Maar in 2017 klom Nederland met 38 vragen naar de derde plaats. Onze rechters moesten alleen hun collega’s uit Duitsland (149) en Italië laten voorgaan.

Vorig jaar deed Sacha Prechal als rechter van het Europese Hof nog een oproep aan Nederlandse rechters om meer vragen te stellen. “Prejudiciële vragen zijn voor ons een kans om opheldering te verschaffen over juridische onderwerpen,” zei Prechal in mei 2017. “Als we over een onderwerp te weinig of geen vragen krijgen, bestaat het risico dat rechters op eigen houtje het Unierecht gaan uitleggen. Dus als je twijfelt, stel je vraag!”

Werklast

Sacha Prechal (foto: Chantal Ariëns)

Nu vraagt ze zich af of haar oproep van toen verstandig was. De toename van het aantal vragen betekent immers een grotere werklast en leidt er op termijn ook toe dat zaken langer gaan duren. Die ontwikkelingen baren het Hof zorgen. Prechal: “De werkvoorraad nadert de duizend. En zaken worden niet eenvoudiger. Bovendien heeft de vertaaldienst moeite om al het werk op tijd af te krijgen.”

Als oplossing heeft het Hof in maart 2018 voorgesteld om het aantal cassaties te beperken. Partijen kunnen bij het Hof in cassatie gaan van uitspraken van het Gerecht van het Europese Hof. Ook oppert het Hof om niet-nakomingszaken (de vaststelling dat een lidstaat het Unierecht niet heeft nageleefd) voortaan te laten afhandelen door het Gerecht.

Bestaansrecht

Postdoc researcher Jos Hoevenaars (Erasmus Universiteit) begrijpt dat het Hof nationale rechters aanspoort om vragen te stellen. “Zo wordt inderdaad voorkomen dat nationale rechters het EU-recht op eigen houtje gaan uitleggen,” meent Hoevenaars, die in zijn proefschrift A people’s court onderzoek deed naar de praktijk van de prejudiciële procedure. “Nog veel belangrijker is dat die procedure nauw verbonden is met het bestaansrecht van het Hof zelf. De prejudiciële procedure is onmisbaar voor het waarborgen van een uniforme toepassing en naleving van EU recht. Als de nationale rechters geen vragen stellen, heeft het Hof hier eigenlijk geen invloed op.”

Helder

Jos Hoevenaars

Op papier is de taak van de nationale rechter die optreedt als Unierechter helder, vervolgt Hoevenaars. “Hij past het EU-recht toe in nationale zaken. Bij twijfel over de toepasbaarheid of de interpretatie van het recht mag of moet (in het geval van rechtsinstellingen in laatste instantie) hij vragen stellen aan het Hof in Luxemburg. Daarna past de rechter het antwoord toe op de casus.”

Dat klinkt eenvoudiger dan het is. “In de praktijk is er bij rechters nogal eens sprake van koudwatervrees voor het Europees recht,” betoogt Hoevenaars. “Onderzoeken laten zien dat rechters zich niet vertrouwd voelen met het EU-recht.” Volgens Hoevenaars lopen de redenen voor het al dan niet verwijzen sterk uiteen. “Vaak is de aanname dat rechters dit slechts doen als zij door partijen daartoe worden aangezet. Maar uit mijn onderzoek naar prejudiciële vragen uit Nederland blijkt dat een substantieel deel van de vragen werd gesteld zonder dat partijen hier op uit waren.”

Feit is wel dat de rechter een vraag moet opwerpen die op basis van Nederlands recht alleen niet te beantwoorden is, en waarover zowel het EU-recht zelf als jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie geen uitkomst biedt.

Dat rechters terughoudend zijn met een vraag aan Luxemburg kan volgens Hoevenaars te maken hebben lengte van de procedure. “Afgezien van de spoedprocedures laat een beslissing van het Hof van Justitie gemiddeld zestien maanden op zich wachten. Dat is sneller dan voorheen, maar nog steeds erg lang.”

Productienormen

Emeritus-hoogleraar rechtssociologie Kees Groenendijk (Radboud Universiteit) heeft op basis van contacten met Nederlandse rechters op een rijtje gezet wat, naast een gebrek aan kennis en ervaring, nog meer een rol kan spelen bij de terughoudendheid van rechters. Als praktisch argument voeren rechters aan dat verwijzen slecht kan zijn voor de productienormen. “Het kost veel tijd om je in het EU-recht te verdiepen terwijl rechters onder druk staan om zo veel mogelijk zaken af te doen,” zegt Hoevenaars die ingaat op wat Groenendijk stelt. “Maar er is ook angst om een vraag te stellen die wellicht al beantwoord is, of al aanhangig is. En rechters zijn ook beducht voor negatieve reacties van collega’s omdat hun zaken vaak moeten worden aangehouden bij een verwijzing.”

Maar de koudwatervrees kan ook te maken met de professionele taakopvatting van de rechter. “Omdat een rechter gewend is zelf te beslissen, kan het stellen van prejudiciële vragen voelen als een vorm van rechtsweigering. Bovendien zien veel rechters het als de taak van de hoogste rechterlijke instanties om vragen al dan niet voor te leggen aan het Hof. Dat laatste is vooral een Nederlands fenomeen.” Tevens kan het rechtstatelijk bewustzijn van rechters meespelen. “Rechters zijn misschien terughoudend om in te gaan tegen besluiten van het parlement of van de uitvoerende macht. Het stellen van de prejudiciële vraag is vaak impliciet een toetsing van nationaal recht en kan dus grote gevolgen hebben. Dit kan een vervaging van de scheiding der machten betekenen.”

Meer begrip

Het goed stellen van de vraag kan een lastige klus zijn, zo bleek al uit het interview met Carla Sieburgh (Hoge Raad) in Mr. van 12 december 2017. Daarmee is een vierde reden genoemd waarom rechters niet scheutig zijn met vragen aan Luxemburg. “Dat bleek ook uit een van mijn interviews met een voormalige Nederlandse vertegenwoordiger in het Hof die nu in Nederland rechter is,” verklaart Hoevenaars. “Deze rechter moet nu zelf prejudiciële vragen stellen en krijgt daardoor meer begrip voor de formuleringen door nationale rechters. Zelfs een jurist met een schat aan ervaring met prejudiciële vragen kan grote moeite hebben met het correct formuleren van de vraag.”

En, voldoen de antwoorden uit Luxemburg aan de verwachtingen van de vragenstellers? “De bruikbaarheid van de antwoorden van het Hof hangt samen met de kwaliteit van de vraagstelling. Hoe preciezer de vraagstelling, hoe helderder toepasbaar het antwoord doorgaans zal zijn. Soms gaat het Hof over tot herformulering.”

Een proces bij het Europees Hof van Justitie duurt gemiddeld 16,4 maanden. Er kwamen 739 nieuwe zaken binnen. De meeste zaken gaan over mededinging en staatssteun (86). Daarna volgen belastingzaken (62), vrijheid en recht (61) en intellectuele eigendom (60). Prechal schrijft de toename van het aantal zaken over vrijheid en recht toe aan de vluchtelingencrisis.

De meest spraakmakende Nederlandse zaak bij het Hof was die van de Stichting BREIN. Het Hof bepaalde dat ​de verkoop van mediaspelers zoals Filmspeler een inbreuk op auteursrechten maakt als deze spelers linken naar streaming websites met een illegaal aanbod.

Intellectuele eigendom

Marc van der Woude (foto: Hof van Justitie van de Europese Unie)

Bij het Hof wordt vooral tegen lidstaten geprocedeerd, terwijl het Gerecht zaken behandelt tegen Europese instellingen, inclusief ambtenarenzaken. In 2016 fuseerde het Gerecht met het Gerecht voor Ambtenarenzaken (GvA). Er kwamen toen meer rechters bij, onder meer om de looptijd van zaken te bekorten. Die doelstelling is geslaagd, zegt rechter Marc van der Woude van het Gerecht. De gemiddelde looptijd van zaken liep terug van 27 maanden in 2013 tot 16,3 maanden in 2017. Dat is volgens Van der Woude ongeveer het minimum.

De meeste zaken bij het Gerecht gaan over intellectuele eigendom (370), staatssteun (256) en het Ambtenarenstatuut (187). Opvallend is volgens Van der Woude de opmars van het aantal mededingingszaken (84). Hij schrijft die stijging toe aan de opleving van de economie. “Deze zaken worden complexer,” constateert hij.

Volgens Van der Woude zit het wel snor met de kwaliteit van het werk van het Gerecht. Uit de jaarcijfers blijkt dat in 22 procent van alle zaken cassatie is ingesteld bij het Hof van Justitie, en dat het Gerecht slechts in 4 procent van alle zaken een tik op de neus kreeg. Het Hof kan dan terugverwijzen naar het Gerecht of zelf de zaak afdoen. Om nog meer gezag op te bouwen, wil het Gerecht vaker rechtspreken in kamers met vijf rechters.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven