Het gaat in deze zaak om een ‘naheffingsaanslag parkeerbelasting’, die was opgelegd aan een man die niet had betaald om zijn auto te parkeren. Volgens de man, die bij zijn vader op bezoek ging, is de naheffingsaanslag (70,21 euro) onterecht opgelegd. Zijn vader had de intentie om hem als bezoeker aan te melden via een parkeerapp, maar maakte daarbij een invoerfout. Die vergissing ontdekten ze te laat. Via de parkeerhistorie kan de heffingsambtenaar controleren dat de vader hem al vele keren daarvoor wel goed had aangemeld, zo stelt de man. De heffingsambtenaar vindt het niet relevant of er al dan niet een fout is gemaakt met het aanmelden via een parkeerapp. De man heeft geparkeerd en daarvoor is niet betaald; dat is voldoende voor een naheffingsaanslag.
Prejudiciële vragen
De heffingsambtenaar mocht inderdaad een naheffing opleggen, oordeelt de rechtbank. De man wist namelijk dat hij parkeerbelasting moest voldoen en heeft dat niet gedaan. De rechtbank zag in dit geval eerder aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Deze kwamen erop neer of de belastingrechter de bevoegdheid heeft om het bedrag van de kosten naheffing te matigen vanwege de (persoonlijke) omstandigheden van het geval.
Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat de rechtbank de kosten naheffing niet uit coulance kan matigen of op nihil stellen. Daarvoor biedt de huidige wetgeving geen ruimte. Dit had slechts gekund als sprake was van een noodsituatie of als de man onvoldoende tijd had gehad om bij een parkeerautomaat te betalen of om aan te melden in een parkeerapp. Daarvan was in dit geval geen sprake. Dit betekent dat de man de inmiddels betaalde naheffing niet terugkrijgt.
Maatwerk
In haar uitspraak komt de rechtbank met een ‘signaal’ aan de wetgever; daarin vraagt zij aandacht voor de vraag van de burger om maatwerk. De Tweede Kamer nam vanwege haar eigen rol bij de Toeslagenaffaire een motie aan waarin is overwogen dat “de wetgever wetten zo moet formuleren dat een uitvoeringsorgaan altijd enige ruimte heeft om maatwerk te leveren, en de rechter voldoende rechtsbescherming kan bieden aan de burger”. Bij de wetgeving over parkeerbelasting kan de vraag worden gesteld of die rechtsbescherming kan worden geboden, aldus de rechtbank.
Vertrouwen in de rechtspraak
Wetgeving die de rechter verhindert om maatwerk te leveren, zo schrijft zij, kan het vertrouwen van de maatschappij in de rechtspraak ondermijnen. “Als de rechtbank in een concreet geval namelijk geen maatwerk toepast waar dat op zich op zijn plaats is, kan dat worden gezien als een te starre houding van de rechter die daarmee te ver afstaat van de maatschappij. Dit terwijl de oorzaak van het niet kunnen bieden van maatwerk in dit geval niet bij de rechter ligt, maar in de wetgeving. Daarnaast kan deze wetgeving het vertrouwen van de maatschappij in de wet(gever) ondermijnen.”
Wankele basis
Daarom vraagt de rechtbank de wetgever te bekijken of de wetgeving nog adequaat is. “Daarbij betrekt de rechtbank dat de maatschappij een naheffingsaanslag parkeerbelasting nog altijd als een boete ervaart, ondanks dat het al ruim dertig jaar geleden in de juridische constructie van het (fiscale) kostenverhaal is ondergebracht. Dat roept de vraag op of die constructie niet te veel losstaat van de werkelijkheid. Als dat zo is, dan vormt dat wel een wankele basis voor een belastend besluit waarmee veel burgers dagelijks te maken hebben.”
Betekenisvolle rechtsbescherming
De rechtbank voegt er nog aan toe dat zij zich “met alle maatschappelijke opgaven die er momenteel op het bordje van de wetgever liggen” goed kan voorstellen dat andere zaken meer prioriteit hebben dan de rechtsbescherming tegen een overheidsmaatregel die per geval nog geen 80 euro bedraagt. Maar daar staat tegenover dat óók een dergelijk bedrag drukt op het besteedbaar inkomen van individuele burgers of gezinnen en bij menigeen hard aankomt. “Betekenisvolle rechtsbescherming is voor iedereen van belang, maar vooral voor mensen in een (financieel) kwetsbare positie.”