Een rechter mag een advocaat vragen naar correspondentie met een andere advocaat. Dat blijkt uit een vonnis van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam. De advocaat in kwestie had de rechter van de civiele kamer gewraakt, onder meer omdat de rechter aanstuurde op het inzien van confraternele correspondentie met andere advocaten. De rechter, zegt de wrakingskamer, is niet gebonden aan gedragsregels voor de advocatuur.
“Vanaf het begin van de zitting werd er aangestuurd op het in het geding brengen en bespreken van confraternele correspondentie,” stelde de advocaat die het wrakingsverzoek indiende. “Ik voelde me hierdoor overvallen, omdat ik niet wist waar deze correspondentie precies uit bestond en dit niet tevoren was aangekondigd. Confraternele correspondentie mag alleen in het geding worden gebracht, indien de wederpartij daarvoor toestemming geeft dan wel de deken is geraadpleegd, waarvan geen sprake was. Voorts trad de rechter geïrriteerd op ter zitting en gaf zij mij weinig kans om mijn betoog te doen.”
De rechter bestrijdt dit. Zij zegt dat zij de advocaat alle gelegenheid heeft gegeven zijn zegje te doen. Ze stelde vragen over de confraternele correspondentie omdat een verweer ‘haaks stond op standpunten die verzoeker eerder zou hebben ingenomen in de confraternele sfeer’. De rechter: “Dit zijn voor de hand liggende vragen, nu daarmee een procedure voorkomen had kunnen worden.”
De wrakingskamer stelt de rechter in het gelijk. “Het behoort tot de taak van de (kanton)rechter om naar aanleiding van de stellingen van de partijen nader onderzoek te doen en zo nodig kritische vragen te stellen,” stelt de wrakingskamer. “Een comparitie van partijen heeft tot doel het verkrijgen van inlichtingen en het beproeven van een schikking. De rechter kan zich hierbij actief opstellen… Het stond de rechter vrij om ter zitting vragen te stellen over confraternele correspondentie, nu de rechtbank niet gebonden is aan de gedragsregels die gelden voor de advocatuur. Voorts blijkt uit de zittingsaantekeningen niet dat er sprake was van een onevenwichtige rechtspleging.”