Er is nog geen wettelijke regeling voor het relatief nieuwe verschijnsel procesafspraken. De Eerste aanvullingswet op het nieuwe Wetboek van Strafvordering, waarover de Raad voor de rechtspraak advies heeft uitgebracht, moet dit oplossen.
Binnen kaders Hoge Raad
Bij procesafspraken gaat het om afspraken die een verdachte met het Openbaar Ministerie maakt over het verloop van een strafprocedure of de afdoening van een zaak. Deze worden vervolgens door de rechter beoordeeld. Een strafzaak kan daardoor in principe sneller worden afgehandeld. In september 2022 heeft de Hoge Raad zijn zegen gegeven aan het fenomeen procesafspraken; ze worden sindsdien gemaakt binnen kaders die de Hoge Raad heeft geschetst.
Rechtsontwikkeling nog gaande
Sinds die uitspraak van de hoogste rechter komen procesafspraken steeds vaker voor, maar een heel grote vlucht hebben ze nog niet genomen. De Raad voor de rechtspraak verwacht dat de komende tijd duidelijker zal worden voor welk soort zaken en onder welke omstandigheden deze nieuwe procedurevorm werkelijk van toegevoegde waarde is. Zo zal bijvoorbeeld blijken wat ‘best practices’ zijn bij zaken met slachtoffers en/of medeverdachten, en welke knelpunten zich voordoen. De Raad schrijft in zijn wetgevingsadvies het “zeer onverstandig” te vinden om nu de rechtsontwikkeling op dit gebied nog gaande is, al een wettelijke regeling op te stellen.
Strafbeschikking
Een ander belangrijk punt van kritiek van de Raad in het wetgevingsadvies betreft de bevoegdheid van de rechter als een verdachte bezwaar maakt tegen de omzetting van een door het Openbaar Ministerie opgelegde strafbeschikking. Volgens het nieuwe Wetboek van Strafvordering mag een officier van justitie een voorwaardelijke in een onvoorwaardelijke straf omzetten als een verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. Ook mag hij de beschikking wijzigen als de verdachte deze niet naleeft. De verdachte kan hiertegen bezwaar aantekenen.
Voldoende bewijs?
De Raad wil dat de rechter in die bezwaarprocedure óók kan oordelen over de schuldvaststelling.
In het huidige wetsvoorstel mag de rechter alleen maar toetsen of een verdachte zich inderdaad niet aan de voorwaarden heeft gehouden of de strafbeschikking niet heeft nageleefd. Of het OM wel voldoende bewijs had om de strafbeschikking überhaupt op te leggen mag de rechter niet beoordelen. Dit kan volgens de Raad leiden tot onrechtvaardigheid, omdat het dan kan gebeuren dat de rechter niet anders kan dan een in zijn ogen onjuiste schuldvaststelling in stand houden. In het advies wordt daarom met klem geadviseerd het wetsvoorstel op dit punt aan te passen.