Weliswaar is de afgelopen jaren veel ten goede gekeerd in de advocatuur, maar alertheid blijft geboden, stelt Rein Jan Hoekstra, wiens eindrapport over het toezicht in de advocatuur half december verscheen. In een interview met Mr. dat aanstaande vrijdag verschijnt, vertelt hij over zijn rapporteurschap, maar ook andere onderwerpen komen aan de orde. Zoals de onderlinge verschillen tussen advocaten en de kwaliteit van de advocatuur. “Een kwetsbare financiële positie mag geen reden zijn je verplichting om kwaliteit te leveren niet na te komen.”
Oud-informateur en oud-staatsraad Rein Jan Hoekstra kreeg in februari 2012 van de Nederlandse Orde van Advocaten het verzoek om als onafhankelijk onderzoeker een rapportage uit te brengen over de kwaliteit, objectiviteit en integriteit van het toezicht op advocaten door lokale dekens. De Orde vreesde voor politieke inmenging nadat staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie had gedreigd met extern toezicht op de advocatuur. Na verschillende – veelal pittige – tussenrapportages kwam Hoekstra in december met zijn eindrapport. Conclusie: het toezicht op de advocatuur is verbeterd, maar kan én moet nog beter. Het externe toezicht is inmiddels van tafel: begin vorig jaar werden Orde en staatssecretaris het eens over een nieuwe vorm van toezicht. Op 1 januari van dit jaar is een driekoppig College van Toezicht aangetreden, waarin landelijk deken Walter Hendriksen namens de advocatuur en oud-Tweede Kamerlid en oud-advocaat Jan de Wit en Hoekstra als onafhankelijke buitenstaander zitten. Het college bepaalt het toezichtsbeleid en de eisen waaraan het toezicht op alle advocaten moet voldoen.
“De politiek is geneigd te denken dat alleen extern toezicht effectief kan zijn”, licht Hoekstra de keuze voor dit college toe. “Dat is een misvatting. Je moet juist de verantwoordelijkheid primair bij een groep zelf neerleggen en dan moet er een stelseltoezichthouder zijn die daarop zicht houdt. Bij extern toezicht bestaat de kans dat mensen roepen ‘het toezicht heeft gefaald, wij waren het niet’. Dat is te makkelijk.”
Hoekstra waarschuwt dat met de afronding van zijn werk als rapporteur en de instelling van de Commissie van Toezicht de kous niet af is. Weliswaar is de afgelopen jaren veel ten goede gekeerd in de advocatuur, maar alertheid blijft geboden. Allereerst pleit hij voor een transparante verantwoording. “De lokale dekens moeten gewoon elk jaar kunnen laten zien wat ze aan het doen zijn. Welke prioriteiten hebben ze gesteld, wat is daarvan terechtgekomen en wat zijn ze verder nog van plan? Dat moet volstrekt controleerbaar worden.” Daarnaast moet de Orde blijvend investeren in het controleren van de financiële soliditeit van kantoren en kan de opleiding van de advocatuur nog beter. “Ik heb gedurende mijn onderzoek gesproken met rechters en officieren en zij vinden de deskundigheid van de advocatuur over het algemeen goed. Maar er zijn advocaten die kwalitatief onvoldoende zijn.”
Edel ambt
In het interview komen ook andere onderwerpen die de advocatuur betreffen aan de orde, zoals de onderlinge verschillen tussen advocaten. De eenpitter met een sociale praktijk in de Schilderswijk en de advocaat die aan de Zuidas zijn dagen slijt kunnen wat Hoekstra betreft prima door één Orde worden vertegenwoordigd. “Maar dat betekent wel dat alle advocaten, dus ook de advocaten aan de Zuidas, hun bijdrage moeten leveren aan die Orde. De landelijk deken is meestal iemand van een groot kantoor, omdat dat zich kan veroorloven iemand voor drie jaar vrij te stellen. Dat noem ik een publieke verplichting. Net als het opleiden van nieuwe mensen. Veel grote kantoren hebben intern een perfecte opleiding. Waarom mogen andere, kleinere kantoren daarvan geen gebruik maken? Kennis delen om de kwaliteit en deskundigheid van de advocatuur als geheel te bevorderen. Dat is een kwestie van solidariteit. Als mensen bij één Orde willen horen, moeten ze daar ook wat voor over hebben. De advocatuur is een edel ambt en dat schept verplichtingen.”
Kwaliteit
Over de toegang tot het recht maakt Hoekstra zich, ondanks de geplande forse bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand, geen zorgen. Kwaliteit daarentegen is een terugkerend thema in al zijn rapporten. “Er is geen direct verband tussen financiën en kwaliteit”, zet hij meteen de toon. “Een kwetsbare financiële positie mag geen reden zijn je verplichting om kwaliteit te leveren niet na te komen.”
Hoekstra zegt het niet voor niets. De advocatuur, met name het middensegment, verkeert in economisch zwaar weer. Verdienmodellen worden tegen het licht gehouden, te kleine kantoren wordt aangeraden samen te gaan werken. Hoekstra adviseert in zijn eindrapport het toezicht op de financiële soliditeit van kantoren beter te structureren en te intensiveren. Daarnaast mogen en moeten advocaten worden aangesproken als zij te veel hooi op hun vork – lees te veel zaken – nemen. “Deskundigheid moet voorop staan. Niemand kan op alle rechtsgebieden alle jurisprudentie bijhouden en maar zaken blijven draaien. Het gaat niet alleen om omzet. Advocaten moeten daarop meer worden aangesproken.”
Lees het gehele interview met Rein Jan Hoekstra in het nieuwe nummer van Mr. dat vrijdag 30 januari verschijnt.