Een burger mag in de beroepsprocedure tegen een overheidsbesluit elk argument aanvoeren dat hij kan bedenken. Zelfs argumenten die zijn belangen niet (direct) beschermen. Iemand die de bouw van een winkelcentrum bij hem in de straat wil voorkomen, kan bijvoorbeeld inbrengen dat niet voldaan wordt aan de brandveiligheidseisen. Het al dan niet voldoen aan deze eisen maakt voor de burger zelf geen verschil. Een echt argument tegen de bouw van het winkelcentrum heeft hij verder niet. Toch is het toegestaan en kan de bouwvergunning vernietigd worden omdat niet aan de brandveiligheidseisen wordt voldaan. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien wat oneerlijk. Ik ben echter een groot voorstander van deze ruime beroepsmogelijkheden. Naar mijn idee is dit namelijk een nuttige rechtsbescherming van de burger tegen de overheid. Bovendien zorgt het ervoor dat overheidsbesluiten op alle gebieden gecontroleerd (kunnen) worden.
Onze Minister van Justitie denkt hier anders over. Dit is reeds in de Crisis- en herstelwet (Chw) tot uitdrukking gebracht. Artikel 1.9 Chw introduceert namelijk het relativiteitsvereiste[1] in het bestuursrecht. In het kader van de Chw kan ik me nog enigszins voorstellen dat het relativiteitsvereiste toegepast moet worden. De Chw is (mede) bedoeld om grote bouwprojecten versneld mogelijk te maken om daarmee de crisis te bestrijden. Een tijdrovende rechtsgang waarin alle mogelijke argumenten ingebracht kunnen worden, is dan niet handig.
Het relativiteitsvereiste is nu echter ook in een wetsvoorstel tot aanpassing van de Awb opgenomen. Kort geleden is een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd waarin het vereiste van art. 1.9 Chw is neergelegd in artikel 8:69a Awb. Ik vind dit een slechte ontwikkeling.
Volgens de MvT bij het wetsvoorstel moet het relativiteitsvereiste leiden tot versterking van het maatschappelijk draagvlak van burgers bij uitspraken van de bestuursrechter. Ook zou de rechtspraak minder belast worden en is het eerlijker dat een burger enkel nog bescherming van zijn daadwerkelijke belangen tegemoet kan zien.
Volgens mij worden de voordelen overdreven en wordt de burger een belangrijk instrument tegen onvolledige en niet-doordachte overheidsbesluiten uit handen genomen.
De overheid dient een correct besluit te nemen. Correct op alle terreinen en niet alleen daar waar het belang van een burger wordt geraakt. De burger heeft naar mijn idee altijd recht op een in alle opzichten rechtmatig besluit. Dus mag hij ook alle argumenten tegen het besluit inbrengen. Het is de taak van de overheid om er voor te zorgen dat de argumenten niet tot vernietiging van het besluit kunnen leiden.
Het argument dat de rechtspraak minder belast wordt, gaat naar mijn mening niet op. De rechter zal namelijk moeten beoordelen of de aangevoerde beroepsgrond al dan niet tot vernietiging kan leiden. Ook dit zal veel tijd vergen en extra vragen opleveren. Bovendien zal de toepassing van de relativiteitseis sterke juridisch-procedurele gevolgen met zich meebrengen en dat is nou net het onderdeel van de rechtspraak waar de burger niet op zit te wachten. Het maatschappelijk draagvlak zal dan dus eerder afnemen dan toenemen.
Er wordt naar mijn idee wel erg simpel beargumenteerd waarom ineens gebroken kan worden met een jarenlange traditie in het bestuursrecht. De noodzaak van de relativiteitseis is niet duidelijk gemaakt. Ik ben in ieder geval niet overtuigd. Ook het advies van de Raad van State op het wetsvoorstel is wat dit betreft duidelijk: “De Raad acht (…) onvoldoende aangetoond dat de voorgestelde invoering van een relativiteitsvereiste een evenredige en effectieve oplossing van het in de toelichting geschetste probleem is. Hij adviseert het voorgestelde artikel 8:69a te heroverwegen.”
[1] Het relativiteitsvereiste houdt in dat de rechter een besluit niet mag vernietigen indien de vernietigingsgrond niet strekt tot bescherming van het belang van degene die zich op die rechtsgrond beroept. De rechter moet dus eerst beoordelen of de ingebrachte beroepsgrond bedoeld is om het belang van de burger te beschermen. In mijn voorbeeld zijn de brandveiligheidseisen niet bedoeld om het belang van de omwonende te beschermen. Dus zal de rechter deze eisen niet (meer) hoeven te toetsen. Het besluit kan dus in stand blijven, terwijl wellicht niet aan de brandveiligheidseisen wordt voldaan. En er naar mijn idee dus geen rechtsgeldig besluit is genomen.