Als een burger in het bestuursrecht toegang wil krijgen tot de rechter geldt daarvoor een aantal criteria. Deze zijn ook te vinden in het privaatrecht, maar daar gaat het vooral om de inhoudelijke beoordeling van vorderingen. Als betrokkene geen persoonlijk belang heeft leidt dat in het bestuursrecht tot niet-ontvankelijkheid. In het privaatrecht kan dat reden zijn voor afwijzing van de vordering. Dat blijkt uit rechtsvergelijkend onderzoek van mr. Lidy Wiggers-Rust (Radboud Universiteit Nijmegen).
In het privaatrecht wordt bij de beoordeling van vorderingen tot schadevergoeding sinds het begin van de twintigste eeuw gewerkt met het relativiteitsvereiste. Dat is bedoeld om aansprakelijkheid te beperken. De regering wil het relativiteitsvereiste – na experimentele opname dit jaar in de Crisis- en herstelwet – nu ook opnemen in het bestuursprocesrecht. Daar zou dat betekenen dat – ook al wordt iemand door een overheidsbesluit (bijvoorbeeld tot CO2-opslag in de grond) rechtstreeks in zijn belang geraakt – die persoon zich niet meer kan beroepen op de ongeldigheid van dat besluit op grond van rechtsregels of beginselen die wel zijn geschonden maar niet strekken tot bescherming van zijn belangen.
Wiggers-Rust plaatst vraagtekens bij de toereikendheid van de motieven die de overheid daarvoor aanvoert. Ook is het de vraag of deze aanpassing niet wringt met Europees en internationaal recht, zeker als het gaat om milieubescherming. Daarbij kan het voor zowel de bestuursrechter als partijen een grote extra belasting vormen. Het relativiteitsvereiste is ook niet nodig voor de oplossing van geconstateerde problemen, meent Lidy Wiggers-Rust. Zij doet in haar proefschrift alternatieve suggesties, naast voorstellen tot harmonisatie van bestuurs- en privaatrecht.
De promotie zal plaatsvinden op donderdag 27 januari om 15.30 (Radboud Universiteit Nijmegen). De promotores zijn prof. S.C.J.J. Kortmann en prof. dr. Ch.W. Backes (Universiteit Maastricht).
Lidy Wiggers-Rust (Nijmegen, 1951) is aansluitend aan haar studie Nederlands recht te Nijmegen werkzaam geweest als wetenschappelijk medewerkster van prof. mr J.M.M. Maeijer (vennootschapsrecht). Van maart 1975 tot juli 2008 werkte zij als advocaat. Zij is onder andere (mede-)oprichter en eerste voorzitter van de Vereniging van Milieurecht Advocaten en de Stichting Mediation in Milieu en Ruimtelijke Ordening. Sinds juli 2008 is zij raadsheer in het gerechtshof Arnhem.
(bron: Radboud Universiteit Nijmegen)