Op een – binnen de context van de Hoge Raad – ongekend felle toon heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad Jos Silvis kritiek geuit op een artikel van advocaat-generaal Taru Spronken in het Nederlands Juristenblad (NJB). In dit artikel bekritiseert Spronken het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de terugkeer van IS-kinderen naar Nederland. De advocaat-generaal verwijt het hof een gebrek aan moed.
Rechterlijke moed
Silvis pakt Spronken hard aan: “Het is vanuit het parket bij de Hoge Raad ongepast tevoren over een beslissing van een rechter in een lopende zaak publiekelijk stelling te nemen buiten een conclusie om,” schrijft Silvis in een reactie op rechtspraak.nl. Ook twijfel uiten over de rechterlijke moed waarmee een beslissing is genomen is volgens de PG uit den boze.
Hij zegt zich als procureur-generaal bij de Hoge Raad verplicht te voelen “publiekelijk uit te dragen wat vanzelfsprekend zou moeten zijn, namelijk dat de Hoge Raad in cassatie in deze zaak door een onafhankelijk te nemen conclusie zal worden geadviseerd.” Hoewel de column is geschreven op persoonlijke titel, kan Silvis er naar eigen zeggen niet aan voorbij gaan dat de auteur tevens advocaat-generaal is in het parket bij de Hoge Raad.
Gezamenlijke terugkeer
Nadat de rechtbank eerder besliste dat de Nederlandse Staat verplicht is om kinderen uit IS-kampen terug te halen, oordeelde het Hof Den Haag in hoger beroep dat niet de rechter maar de politiek hier het laatste woord heeft. Het hof betrok in de belangenafweging ook de vrouwen, die volgens het hof inzetten op een gezamenlijke terugkeer. De staat ziet deze jihadistische vrouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid. Het hof stelt vast dat dit gevaar in de procedure niet is weerlegd.
Over de ruggen van kinderen
Spronken velt in haar NJB-artikel een vernietigend oordeel over de uitspraak van het gerechtshof. “Uit de media begreep ik dat het heel stil werd in de zittingzaal toen het hof deze uitspraak deed,” schrijft ze. “Ik ben er nog steeds stil van. Wat mij misschien nog wel het meeste stoort, is dat in deze zaak over de ruggen van kinderen een strijd lijkt te worden gevoerd over de verhouding tussen de rechtspraak en de politiek die sinds de Sebrenica- en de Urgenda-zaak op scherp staat. Ik kan de halsstarrigheid waarmee de politiek zich in deze kwestie verzet tegen inmenging vanuit de rechtspraak anders moeilijk verklaren.”
Erbarmelijke omstandigheden
Volgens Spronken betwist niemand dat de omstandigheden in de IS-kampen erbarmelijk zijn en tot ernstige ontwikkelingsschade en levensbedreigende situaties voor de kinderen kunnen leiden. “Het kan niet met droge ogen worden volgehouden dat de kinderen zelf een bedreiging voor de nationale veiligheid zullen vormen,” vervolgt Spronken. “De primaire angst die in de politiek en het electoraat leeft, is dat de kinderen niet van hun jihadistische moeders gescheiden kunnen worden of dat de moeders de kinderen zullen volgen en hier aanslagen kunnen plegen. Die angst is te begrijpen, maar de professionals in de veiligheid, het OM en de NCTV, hebben juist in het belang van de veiligheid op lange termijn gepleit voor het terughalen van niet alleen de kinderen maar óók van de vrouwen, zodat zij in Nederland kunnen worden berecht. Ik had gehoopt dat het hof de moed had gehad over de belangenafweging anders te denken.”
Ook Van Swaaij kritisch
Niet alleen Silvis is kritisch. Een dag voordat Jos Silvis publiekelijk zijn kritiek uitte, kreeg Spronken al een veeg uit de pan van cassatie-advocaat Sjef van Swaaij, die het in zijn blog ongelukkig noemt dat Spronken de blog heeft geschreven. “In casu tenslotte zal uitgerekend een collega van Spronken of de Plaatsvervangend Procureur-Generaal namens de Procureur-Generaal concluderen. Dat Spronken niet concludeert in civiele zaken, doet aan de beeldvorming uiteraard niet af.”
Hij schrijft dat Spronken in haar hoofdprofessie de toga van een Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad draagt. “Door deze toga behoort zij mijns inziens geen stelling te nemen in zaken waarover de Hoge Raad (mogelijk) nog een oordeel zal geven en waarin een collega uit het parket bij de Hoge Raad zal concluderen.”