Uit het rapport volgt onder meer dat in zaken die via het nieuwe ZSM-traject (Zo Spoedig Mogelijk) worden afgedaan regelmatig strafbeschikkingen worden opgelegd zonder dat er voldoende bewijs is dat de verdachte schuldig is, terwijl dit wel een vereiste is voor het opleggen van een strafbeschikking. Dit is ook het geval bij zaken die centraal door de CVOM (Centrale Verwerkingseenheid Openbaar Ministerie) worden afgehandeld. Bij beide soorten zaken was er in 8% van de gevallen onvoldoende bewijs: voor de procureur-generaal een serieuze indicatie dat de schuldvaststelling niet op een grondige en zorgvuldige wijze plaatsvindt.
Ook op andere punten blijkt uit het onderzoek dat de regels niet worden nageleefd. Zo missen de bij de CVOM werkzame ambtenaren de bevoegdheid om strafbeschikkingen uit te vaardigen. Ook worden strafbeschikkingen uitgevaardigd op basis van niet ondertekende processen-verbaal of op basis van door de politie mondeling verstrekte informatie en worden jeugdige verdachten niet altijd vooraf gehoord, ondanks dat dit wel verplicht is. Daarnaast schort het regelmatig aan de inhoud van de strafbeschikking. Deze bevat meestal niet de wettelijk voorgeschreven dagtekening of de correcte kwalificatie van het feit. De procureur laat zich verder kritisch uit over het feit dat de strafbeschikking meestal anoniem wordt opgelegd en dat dus niet bekend is welke functionaris de beslissing heeft genomen.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft een toezichthoudende bevoegdheid met betrekking tot het openbaar ministerie.
Het gehele rapport is hier na te lezen.