Wouter Karst, forensisch arts bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), roept strafrechtadvocaten op om vaker beroep te doen op een forensisch deskundige. Met name als het gaat om letsel bij kinderen. Forensisch deskundigen kunnen namelijk beter dan ‘gewone’ artsen beoordelen of er sprake is van kindermishandeling. Dat zei hij tijdens een informatiebijeenkomst met als thema ‘het overbrengen van forensische kennis’ die het NFI onlangs speciaal voor advocaten organiseerde.
Veelvoorkomende letsels bij kinderen zijn blauwe plekken, botbreuken en hersenletsel. Maar nog te vaak wordt volgens Karst de oorzaak van deze letsels niet goed geduid. Was het een ongelukje? Of was er sprake van kindermishandeling? Met wetenschappelijke studies als onderbouwing rapporteert Karst samen met twee collega’s de mogelijke oorzaken van deze letsels.
Tijdens zijn lezing laat Karst foto’s uit de praktijk zien. Die versterken zijn oproep aan strafrechtadvocaten om vaker een beroep te doen op een forensisch deskundige. Karst: “Helaas trekken artsen nog te vaak verkeerde conclusies. Hun focus ligt nu eenmaal op behandeling en niet of minder op forensische letselduiding.” Er worden foto’s getoond van een kind met blauwe plekken op de vingers. “In een onderzoek ging het overgrote deel van de huisartsen bij het beoordelen van deze foto’s af op de verklaring van de ouders dat het kind met zijn handen tussen de deur had gezeten. De verdeling van de blauwe plekken over de vingers past echter niet bij deze verklaring.” Daarnaast werden indrukwekkende beelden getoond op basis waarvan een arts seksueel misbruik bewezen achtte, maar dit door forensisch onderzoek werd tegengesproken. Kortom: uit tal van praktijkvoorbeelden blijkt dus hoe belangrijk het is dat een forensisch deskundige betrokken is bij het duiden van letsels en het relateren van verklaringen hierbij.
Spraakverwarring
Verder werd er onder meer gesproken over de verruiming van de mogelijkheden voor advocaten om een tegenonderzoek aan te vragen. Voor advocaten was het tot op heden maar beperkt mogelijk om kennis te nemen van de ontwikkelingen in forensisch-technische deskundigheidsgebieden, terwijl deze kennis advocaten juist in staat stelt om de juiste vragen te stellen bij een deskundigenrapport en om de kansrijkheid van vervolgonderzoek in te schatten.
Meriam Embregts, afdelingshoofd Juridische Zaken van het NFI, vertelt dat daar verandering in is gekomen. “Als gevolg van de Wet Deskundige in Strafzaken hebben strafrechtadvocaten meer mogelijkheden gekregen om bij door het OM aangevraagd deskundigenonderzoek aan te haken. Ook zijn de mogelijkheden voor tegenonderzoek verruimd. Door de nieuwe Regeling taken NFI kan sinds 2012 ook contra-onderzoek rechtstreeks bij het NFI worden aangevraagd.” Dit laatste kan alleen als er bij het NFI nog geen onderzoek loopt via het OM.
Volgens Embregts is er nog wel eens spraakverwarring als het gaat om contra-onderzoek. “Vaak wordt dan aanvullend onderzoek bedoeld. Maar een tegenonderzoek houdt in dat je exact hetzelfde onderzoek herhaalt, alleen ditmaal door een ander lab. Dat kan zinvol zijn, maar vaak is er behoefte aan een andere vorm van vervolgonderzoek, namelijk aanvullend onderzoek. In dat geval wil je net iets anders weten: een andere onderzoeksvraag of een nieuwe bemonstering bijvoorbeeld. Dit type onderzoek kan zowel door het eerste lab als door een ander lab uitgevoerd worden. Het is van belang dit onderscheid scherp in het oog te houden, zeker als de resultaten worden vergeleken. Het mag duidelijk zijn dat een dergelijke spraakverwarring de transparantie van een proces niet ten goede komt.”
Doorgronden
Lex Meulenbroek, forensisch deskundige en auteur van het boek ‘Forensisch DNA-onderzoek in de (strafrecht)praktijk’ benadrukt nog hoe belangrijk het is dat strafrechtadvocaten kennis nemen van de essenties van forensisch DNA-onderzoek. “Hierdoor is een strafrechtadvocaat veel beter in staat de resultaten en conclusies van het onderzoek te doorgronden en kan zo gericht hierover vragen stellen. Bovendien geeft het handvatten om in te schatten welk aanvullend onderzoek in een zaak zinvol kan zijn.”