De juridische strijd tussen Uber en vakbond FNV is niet nieuw. Het betreft de vraag of Uber-chauffeurs als werknemers of als zelfstandigen moeten worden aangemerkt.
Uber vs. FNV: een langlopende discussie
In 2021 oordeelde de rechtbank Amsterdam dat Uber-chauffeurs werknemers zijn. Uber ging in hoger beroep, waarna het gerechtshof Amsterdam prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stelde. De Hoge Raad heeft in zijn beantwoording benadrukt dat de kwalificatie afhangt van de omstandigheden van het geval. Dit betekent dat sommige Uber-chauffeurs als ondernemer kunnen worden aangemerkt, terwijl anderen als werknemer kwalificeren. Een belangrijke overweging hierbij is hoe een chauffeur zich buiten de specifieke werkrelatie gedraagt: vertoont iemand kenmerken van ondernemerschap, dan kan dit meewegen in de beoordeling. Op basis van deze uitgangspunten zal het gerechtshof moeten vaststellen of er sprake is van schijnzelfstandigheid en of Uber-chauffeurs met terugwerkende kracht als werknemers moeten worden aangemerkt.
Gevolgen en relevantie voor de zzp-wetgeving
Volgens Uber bevestigt de uitspraak van de Hoge Raad dat “het ondernemerschap volop meebeweegt”. Hoewel de Hoge Raad een andere benadering hanteert dan de rechtbank Amsterdam, reageert FNV ook redelijk positief. Niet alleen Uber en FNV keken uit naar deze uitspraak, maar ook de wetgever. De uitleg van de Hoge Raad is namelijk relevant voor het wetsvoorstel VBAR. Dit wetsvoorstel heeft als doel om de positie van zelfstandigen te verduidelijken en schijnzelfstandigheid beter aan te pakken.
Het gerechtshof Amsterdam zal nu op basis van de antwoorden van de Hoge Raad een arrest wijzen. Hoe de VBAR-wetgeving zich in de toekomst zal ontwikkelen, zal moeten blijken.