‘Civilologie leert ons bescheiden te zijn over juridische professie’

In het werk van hoogleraar burgerlijk recht Willem van Boom (Radboud Universiteit Nijmegen) komen rechtseconomisch denken, multidisciplinariteit en het belang van empirisch onderzoek samen. “We mogen best afstappen van het Anglo-Amerikaanse model dat stelt: contract is contract.”

Delen:

MR2401_ART1_1_FOTOCorbino_CF113633_VERVOLG
foto: Corbino

Twee jaar zit hij er nu, hij is bijna 55, en hij begint spontaan over zijn afscheid als hoogleraar burgerlijk recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Niet dat hij van plan is weg te gaan, want hij heeft het er ontzettend naar zijn zin. Maar hij begint voor zijn gevoel nu wel aan de laatste fase van zijn carrière. Dat houdt hem bezig. Want hoe doe je dat eigenlijk? “Ik wil niet tot de dag van mijn pensioen vasthouden aan mijn eigen positie en functies. Op een dag ben je toch weg en dan moeten plotseling andere mensen al die gaten gaan vullen. Tegelijk wil ik wel zinvol bijdragen aan de universiteit. Ik hoop dus dat de universiteit mij wil begeleiden naar een goede invulling van die laatste jaren. We moeten als organisatie niet alleen iets bieden bij het ‘onboarden’, maar ook bij ‘offboarden’.”

Leerstoelhopper

Van dat vasthouden aan de eigen positie heeft Willem van Boom duidelijk niet zo veel last: na professoraten te hebben vervuld in Tilburg, Rotterdam en Leiden is Nijmegen zijn vierde plek in twintig jaar. Het woord ‘leerstoelhopper’ is al gevallen. En met nog zo’n tien jaar voor de boeg, begint hij al over een exit-strategie. Dat heeft ook te maken met het feit dat hoogleraren er niet sec zijn voor onderzoek en onderwijs. In Rotterdam en Leiden was Van Boom afdelingsvoorzitter, in Nijmegen opnieuw. “Dat is veel management, en méér dan wanneer je een gewone rechter of advocaat bent. Je bent leidinggevende voor een grote groep mensen. Dat is niet vervelend, maar het is wel een zware verantwoordelijkheid. Soms moet je lastige gesprekken voeren en als er in de academische wereld één ding is dat liever uit de weg wordt gegaan is het ‘t voeren van moeilijke gesprekken.”

Van Booms afdeling, burgerlijk recht, is in Nijmegen de grootste van de rechtenfaculteit. Tot ‘zijn’ afdeling behoren bijvoorbeeld ook het intellectueel eigendomsrecht en digitaliseringsvraagstukken. Die breedte van het recht is letterlijk te zien in het Grotiusgebouw van de Radboud. In het midden loopt een brede trap, aan één kant daarvan zie je, verdeeld over meerdere verdiepingen, een enorme bibliotheek. Met boeken – en die zijn er vooral voor de docenten en onderzoekers, zegt Van Boom.

Er komt een generatie rechtenstudenten aan die niet meer gewend is om te lezen, wat voor een juridische opleiding toch wel een condicio sine qua non is. “Als je een kortere route weet, via samenvattingen, dan nemen veel studenten die. Het is aan de docenten om daar een weerwoord op te formuleren. Zoals: minder lesstof aanbieden via de computer, want dan zoeken studenten op trefwoorden. We moeten boeken voorstellen die ze echt moeten hebben gelezen. Dat lezen valt me overigens nog mee, maar de taalvaardigheid van studenten is wel achteruit gehold. Schrijven zonder fouten is voor hen ingewikkeld, maar vooral teksten structureren, hoofdzaken van bijzaken onderscheiden en gewoon: begrijpend lezen. Maar wat is de juristerij? Het structureren van veel informatie. Als studenten dat aan het eind van de rit kunnen, dan is de missie geslaagd. Daar doen we ons best voor.”

‘Dan maar rechten’

De rechtenstudie ligt niet op zijn netvlies als Van Boom het einde van de middelbare school ziet naderen. Hij zit dan in de categorie ‘weet niet, dan maar rechten’, net als een paar schoolvrienden. Diep in zijn hart heeft hij meer op met klassieke talen, maar dan zijn de opties na de studie veel beperkter. In zijn familie zitten verder meer bèta’s dan alfa’s, juristen zijn er een onbekend fenomeen. Op de Universiteit van Amsterdam is hij geen bijzonder bevlogen rechtenstudent, de cijfers zijn niet geweldig, in de collegezalen valt hij niet bepaald op. Maar de studententijd, is zijn visie nu, zegt helemaal niets over waar iemand uiteindelijk terechtkomt en waar zijn talenten liggen. Gaandeweg ontdekt Van Boom zelf dat zijn kracht vooral ligt in het doen van onderzoek en zoiets komt in de studietijd doorgaans niet echt naar voren.
Het werd daarom ook geen strafrecht: “Voor mijn gevoel zitten daar relatief weinig manieren in om creatief te denken over het recht. Dat vind ik veel meer in de open structuren van het privaatrecht.” Dat kwam voor het eerst tot uitdrukking in zijn masterscriptie over een lastig onderwerp: toekomstige vorderingen. “Het treurige is dat dit leerstuk na dertig jaar nauwelijks verder is ontwikkeld. Er is weinig rechtspraak over en het is nog steeds onduidelijk wat wel en niet een toekomstige vordering is, hoewel dit voor de financieringspraktijk heel belangrijk is.”

Dazzle painting

De afdelingsvoorzitter huist in een bescheiden kamer. Twee bureaus tegen elkaar, een kleine overlegtafel, stapels boeken op de grond en meters op de planken. Een schoolkaart van het Verenigd Koninkrijk aan een wand (“heb ik een tijd gewerkt”) is vooral bedoeld om een lege muur op te vullen. Aan een andere muur hangen twee (nageschilderde) doeken van de Zweedse auteur August Strindberg, die op depressieve momenten ook schilderde. Somber zijn deze schilderijen, Van Boom benadrukt dat hij zelf niet zo is.
Wat hier aan de muur hangt is daarom minder symbolisch dan wat zijn kamer op de Universiteit Leiden sierde, waar hij nu twee jaar weg is: een plaat van een schip met schutkleuren, volgens de dazzle paint-techniek. “Daarmee kun je iemand visueel uit het lood slaan. Op Britse schepen werden tijdens de Eerste Wereldoorlog verschillende kleurvakken en lijnen geplaatst. Duitse onderzeeërs konden zo met hun periscoop niet goed zien of een schip naar hen toe kwam of van hun wegvoer, en wat de koers precies was. Maar dat was een aanname: er is nooit goed onderzocht of dat echt werkte. Het werd vooral gebruikt om de bemanningsleden een gevoel van veiligheid te geven.” Die plaat hing niet voor niets op zijn kamer: “Het is een metafoor voor de manier waarop we in het recht beslissingen nemen, zonder te weten of het wel goed uitpakt.”
Dat laatste is essentieel, en kreeg een aantal jaar geleden bij Van Boom vorm  toen hij zich ging bezighouden met empirisch onderzoek door juristen, wat hij civilologie noemt. Ontstond al snel gedoe over, sommige rechtssociologen werden er knorrig van, herinnert hij zich. “Die zeiden: wat is dit voor nieuwlichterij? Dit doen wij al jaren. En wie zijn jullie om opeens ons vakgebied binnen te dringen? Vond ik wel een beetje flauw. Wat we ermee beoogden: heb oog voor andere wetenschappen die iets empirisch kunnen vertellen over al die aannames waar we als juristen vanuit gaan.”

Bange bestuurders

Hij verwijst naar het onderwerp ‘bange bestuurders’: het idee dat bestuurders uit angst voor aansprakelijkheid voorzichtiger worden en minder risico’s nemen, waardoor de winstgevendheid van hun onderneming wordt aangetast. Daarover ging de oratie (2005) van Maarten Kroeze, nu vicepresident van de Hoge Raad. “Dat klinkt mooi, maar of het waar is weten we niet. Dat moet je eerst onderzoeken – net als de dazzling schepen – en de empirie kan daarbij helpen. Alleen als je dat goed onderzoekt, kun je stellen of het recht op dat punt moet worden aangepast.”
Dat geldt ook voor medici: gaan zij uit angst voor aansprakelijkheid ook anders te werk? “Ik geef toe dat de advocaat om de hoek daar niet direct iets aan heeft, maar beleidsmakers en wetgevers wel. Die moeten weten hoe mensen beslissingen nemen, hoe je gedrag reguleert en hoe je markten inricht. Inzichten van juristen, psychologen en andere gedragswetenschappers zijn daarvoor cruciaal.”
Dat onderzoek levert echt wat op, zegt Van Boom: meer bescheidenheid over de juridische professie. “Dertig jaar geleden kon je van alles opschrijven in je juridische proefschrift, gewoon omdat je vond dat het zo zat. Tegenwoordig zul je meer moeten verantwoorden hoe je eraan bent gekomen. Een notie over bange bestuurders kun je niet meer opschrijven zonder het goed te onderzoeken. Dat is echt een verandering in het civiele recht, maar ook een van de uitdagingen voor de toekomst: voorkomen dat het privaatrecht al te zeer losgezongen raakt van de werkelijkheid. Daar hebben we de afgelopen jaren echt stappen gezet.”

Kwartet

Op zijn tafel ligt ‘het kwartet’, vier boekjes van even zo veel oraties die hij de afgelopen twee decennia heeft uitgesproken. In Tilburg ging het over hoe het aansprakelijkheidsrecht omgaat met structurele fouten, een actueel thema: “Stel er valt tijdens de vlucht een stuk uit de romp van een vliegtuig. Is dat een fout van een individuele medewerker of is er in het productieproces iets misgegaan? In dat laatste geval kun je spreken van een structurele fout. Daarvoor probeerde ik in het aansprakelijkheidsrecht een fundament te zoeken. Maar die oratie is het minst opgepikt.”
De tweede oratie (Rotterdam) ging over hoe het privaatrecht omgaat met sancties die worden gesteld op fouten die worden gemaakt. In Leiden ging de oratie vooral over het werk binnen rechtenfaculteiten. Dat zijn een soort bijenkorven van juristen, maar er vliegen ook criminologen, psychologen en sociologen in en uit. “Dat maakt dat je veel meer potentie hebt in zo’n faculteit om een multidisciplinaire benadering van het recht te realiseren dan vaak wordt gedacht.” De vierde oratie (Nijmegen) is de meest actuele, die gaat over iustium pretium. “Volgens de handboeken is de rechtvaardige prijs voor een goed niet een erkend leerstuk in het privaatrecht. Ik denk daar toch anders over.”
Als er al een rode draad is te ontwaren in die vier oraties, is het multidisciplinariteit. In Tilburg is Van Boom zich gaan verdiepen in veiligheidsstudies en duidde hij zaken als risicoberekening en risico-inschatting in het aansprakelijkheidsrecht. In Leiden kwamen er statistieken aan te pas. De Rotterdamse en Nijmeegse oraties waren geïnspireerd door de rechtseconomie. (“Misschien heb ik toch iets van een bèta-gen opgepikt uit de familiestamboom”, suggereert Van Boom.)

Wat heb je daar aan als praktijkjurist?
“Alles wat privatisten doen aan universiteiten is er voor de rechtspraktijk. Of ze nou handboeken schrijven, annotaties opstellen of rechtseconomische analyses maken. Dat is wezenlijk voor beleid en mogelijk ook direct voor de rechtspraak.”

Een goede wisselwerking tussen die disciplines is er echter nog niet, constateert Van Boom. Inzichten van andere onderzoekers sijpelen maar langzaam door in het privaatrecht, “een heel stabiel rechtsgebied”. Zo zal het ook gaan met zijn Nijmeegse oratie over ruilrechtvaardigheid. Daarin gaat hij in op de vraag hoe het privaatrecht moet omgaan met het concept ‘rechtvaardige prijs’.
Die vraag dringt zich op als blijkt dat banken meer rente in rekening brengen op kredieten dan zou moeten op basis van de geldmarktrente. Of als een ondernemer ziet dat een groot deel van de kosten van een financieel product als provisie in de zakken van een tussenpersoon verdwijnt. Of wanneer technisch identieke scheermesjes voor vrouwen duurder zijn dan voor mannen – het probleem van pink tax, dat zich ook voordoet bij kappers: vrouwen zijn daar meer geld kwijt dan mannen. Of als energiecontracten, als gevolg van de Russische agressieoorlog, uit balans raken en ondernemers en burgers wel aan die contracten worden gebonden. Is dat rechtvaardig? Geldt dan: contract is contract?
Van Boom heeft daar moeite mee. Het gaat steeds om overeenkomsten en ­prijzen, maar óók om waarde en waardering. “Afstappen van het pure contractsmodel tart het klassiek-economisch denken. Want volgens economen worden prijzen door de markt bepaald, ‘wat de gek ervoor geeft’.”

Maar dat beeld is aan het kantelen, zegt Van Boom. Neem een letselschadekwestie. “Huur je daarvoor een advocaat in, dan kunnen zijn kosten, als die redelijk zijn, worden verhaald op de verzekeraar. Staat in het Burgerlijk Wetboek. Maar wat is redelijk? Als dat helemaal vrij is, dan zou ik als advocaat mijn uurtarief kunnen opschroeven. Rechters toetsen nu veel actiever of het uurtarief en het aantal gespendeerde uren wel redelijk zijn. Dat is ook een vorm van iustum pretium.”
Toch gaan rechters daar niet altijd in mee. Neem de hoge inflatie en de gevolgen die dit heeft voor bijvoorbeeld energiecontracten. Ingrijpen gebeurt weinig, in Nederland geldt: contract is contract. “Er moet echt iets aan de hand zijn voordat we ingrijpen in een contract, ook al weten we dat de ene partij veel machtiger is dan de andere. Onze rechtscultuur is terughoudend in het openbreken van overeenkomsten. In landen om ons heen zijn rechters veel meer bereid dat wel te doen: de uitkomst van dit contract vinden ze dan in strijd met de goede zeden, of onevenwichtig. Wij zitten veel meer in het Anglo-Amerikaanse model.”

Waar komt dat vandaan?
“Mogelijk is dat een onuitgesproken idee dat wij studenten meegeven, en dat vervolgens in de advocatuur en de rechterlijke macht doorsijpelt. Zeker in business to business verhoudingen worden contracten niet zo maar opzijgezet. Dat heeft misschien te maken met een nationale geschiedenis. Duitsland is een paar keer bijna ten onder gegaan, ook economisch. Rechters zijn zich daar bewust van. Een sterke inflatie? Een pandemie? Als dat erg nadelig uitpakt in contracten, dan moeten we daar wat mee. In Nederland hebben wij dat soort ontwrichtende situaties minder meegemaakt en zijn dan terughoudender in het openbreken van contracten.”

Té terughoudend?
“Ja, dat mag best vaker. Het is geen slecht idee als we iets meer schuiven richting die andere jurisdicties.”

Rechtseconomisch denken, multidisciplinariteit, het belang van empirisch onderzoek – Van Boom heeft op dit gebied één ‘held’ die hij niet onbenoemd wil laten: de Schotse moraalfilosoof en econoom – avant la lettre – Adam Smith. “Die heeft een heel vakgebied weten te creëren. Dat vind ik echt briljant.” Van Boom roemt diens boek The Wealth of Nations; psychologie zit erin, aardrijkskunde, muntvraagstukken, kolonisatiekwesties. “Hij waarschuwde al voor kartelvorming. Als we hem met moderne ogen interpreteren, zegt hij dat het mededingingsrecht een belangrijk fundament is van een goed werkende markt.”

Waarover gaat uw vijfde oratie?
“Ik hoop dat dat mijn afscheidsrede hier is. Die zal, zoals ik het nu zie, gaan over het punt waarmee we begonnen: het offboarden. En dan dus eens niet over privaatrecht.”

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Scroll naar boven