De grenzen van (civiele) waarheidsvinding

Iedereen heeft conform artikel 6 EVRM recht op een eerlijk proces. Uit dit recht op een eerlijk proces vloeit niet alleen voort dat de rechter er zorg voor draagt dat een proces op een eerlijke wijze vorm is gegeven, maar ook dat de rechter zorgdraagt voor een rechtvaardige uitkomst. In het wetsvoorstel Modernisering bewijsrecht is met name aandacht besteed aan de verantwoordelijkheid van de rechter voor een rechtvaardige uitkomst. Is dit wenselijk?

Delen:

Op dit moment luidt artikel 24 Rechtsvordering als volgt: “De rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit.” In dit artikel is het beginsel van autonomie van partijen en lijdelijkheid van de rechter tot uitdrukking gebracht. De rechter is aan de door partijen gestelde feiten gebonden. De rechter mag dus niet zijn beslissing baseren op verweren of rechtsgronden die wellicht uit feiten en omstandigheden uit het geding afgeleid kunnen worden, maar niet door een van de partijen aan haar verweer of vordering ten grondslag is gelegd.

De materiële waarheid

De wetswijziging van art. 24 Rechtsvordering brengt de regierol van de civiele rechter tot uitdrukking. Door de wetswijziging krijgt de rechter namelijk de mogelijkheid om de feitelijke grondslag van het verweer, het verzoek of de vordering met partijen te bespreken. Hierbij dient de rechter wel binnen de grenzen van de rechtsstrijd te blijven. Hierdoor – zo meent de wetgever – zal meer recht worden gedaan aan de materiële waarheid. Toch zijn er bezwaren tegen de wetswijziging.

Wenselijkheid

Gesteld wordt dat de wetswijziging van artikel 24 Rechtsvordering slechts een codificatie van een reeds bestaande praktijk betreft.  Dit is niet vreemd, aangezien de wetgever wel vaker op maatschappelijke ontwikkelingen achterloopt. Niettemin moet de wenselijkheid van de wetswijziging niet onderschat worden. Ten eerste heeft de wetswijziging mijns inziens een signaalfunctie. Doordat de wetgever expliciet noemt dat de rechter de mogelijkheid heeft om de feitelijke grondslag met partijen te bespreken, wordt het signaal afgegeven dat in de civiele procedure belang wordt gehecht aan de materiële waarheid. Aldus staat een daadwerkelijke beslechting van het geschil centraal. Ten tweede kan de codificatie de consistentie van de wijze waarop rechters het partijdebat aansturen bevorderen. Uit de praktijk blijkt namelijk dat met die mogelijkheid verschillend wordt omgegaan. Tot slot zijn er partijen die vrezen dat de wetswijziging een inbreuk zal maken op het beginsel van onpartijdigheid van de rechter. De wetswijziging ziet echter niet toe op het aan de rechter bieden van een wettelijke grondslag om mee te mogen procederen.  De rechter draagt, ook na inwerkingtreding van de wetswijziging de verantwoordelijkheid voor de rechtelijke onpartijdigheid. Het doel van de wetswijziging ziet ‘slechts’ op het aanzetten van partijen om relevante inlichtingen te verstrekken en kan tot gevolg hebben dat partijen hun stellingen verbeteren of aanvullen. Hierbij blijft het beginsel van partijautonomie en onpartijdigheid gehandhaafd.

 

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven