De menselijke ma(a)tiging

Recentelijk is mijn oog gevallen op een vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 november 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:11684). In geschil is de vaststelling van de betalingscapaciteit van belanghebbende terzake van de terugbetaling van voorschotten op verschillende toeslagen.

Delen:

De gemaakte berekening van de maandelijkse betalingscapaciteit heeft een bedrag van 606 euro opgeleverd. De rechtbank overweegt dat “de vaststelling dat € 606,- per maand moet worden terugbetaald grond [vindt] in de geldende regelgeving. De afdeling van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze werkwijze ook geaccepteerd, onder andere in de uitspraak van 8 september 2021, gepubliceerd onder ECLI:NL:RVS:2021:2002.”

Weinig bijzonders, hoor ik u denken. Neemt u echter kennis van de sneer die de rechtbank vervolgens uitdeelt aan de Afdeling: “Het lijkt er echter op dat de Afdeling zich niet realiseert of wil realiseren dat ook bij een persoonlijke betalingsregeling, er een heel hoog maandbedrag kan overblijven. Dat is ook hier het geval, € 606,- is een in de praktijk niet op te brengen bedrag en de Afdeling houdt, in navolging van de regelgever, vast aan een systeemwerkelijkheid die niet (meer) aansluit bij een redelijke uitvoering en de door een ieder gewenste menselijke maat.” Ik herhaal: de door eenieder gewenste menselijke maat. Dat is interessant.

Bedenkingen

Het begrip menselijke maat is in zwang geraakt door de welbekende toeslagenaffaire. Men is het er roerend over eens dat de overheid in deze kwestie meer menselijkheid had moeten betrachten. Ook ik zie uiteraard de bureaucratische oorzaak van het schandaal en ontken geenszins dat een meer menselijke benadering alhier noodzakelijk was. Ik stel echter toch mijn vraagtekens bij het fenomeen de menselijke maat. Ik heb in het bijzonder mijn bedenkingen over de hoedanigheid van zelfstandige norm, die de menselijke maat thans meer en meer lijkt in te nemen in de fiscale (lagere) rechtspraak.

Neem bijvoorbeeld ECLI:NL:RBGEL:2021:1349. Belastingplichtige had in twee jaren opzettelijk niet voldaan aan haar suppletieverplichtingen. De inspecteur heeft derhalve een vergrijpboete van 25 procent opgelegd waar het BBBB in beginsel een vergrijpboete van 50 procent voorschrijft. Ook is door de inspecteur een vergrijpboete opgelegd van 12,5 procent wegens grove schuld terzake het niet voldoen aan de suppletieverplichting in een ander jaar. Op basis van het BBBB had deze verzuimboete 25 procent kunnen bedragen. De rechtbank acht de hoogte van beide boeten juist. De rechtbank ziet echter “- gelet op de menselijke maat (daar is hij – JM) – aanleiding de boeten met 20% te matigen (…).” Deze menselijke ma(a)tiging roept bij mij honderd-en-één vragen op. Wat houdt de menselijke maat in? Waar zijn de grenzen van het menselijke gelegen? Waarom is de menselijke maat alhier van belang? Wanneer is de menselijke maat überhaupt van belang? Waarom is de menselijke maat relevant in het kader van de matiging? Wanneer geeft de menselijke maat (mede) aanleiding tot matiging? Waarom een matiging van 20 procent? Waarom is een matiging van 30 procent niet menselijk? Hoe passen we de menselijke maat toe ingeval van een hondenbelastingkwestie?!

Ongrijpbaar

Deze laatste vraag buiten beschouwing gelaten, is denk ik duidelijk wat mij tegen de borst stoot. De menselijke maat is compleet ongrijpbaar; hoe kan een dergelijk fenomeen worden toegepast op een concrete casus? Ik kan bij de menselijke maat in ieder geval niet loskomen van het beeld van de rechter die bij het nemen van een beslissing overwegend zijn fingerspitzengefühl laat spreken waarbij het wettelijk kader naar de achtergrond wordt verdreven. Willekeur is, naar het mij voorkomt, het onvermijdelijke en bovenal ongewenste gevolg. ECLI:NL:RBGEL:2021:1349 is hiervan wat mij betreft een sprekend voorbeeld. De opgelegde boeten passen binnen het BBBB, de rechtbank acht de hoogte van de opgelegde boeten juist, maar gelet op de menselijke maat moet het blijkbaar toch anders. Het heeft bijna iets magisch, nietwaar?

Begrijp mij niet verkeerd, (belasting)rechtspraak is en blijft mensenwerk. Een zekere menselijkheid mag daarbij ongetwijfeld een rol spelen. Het nemen van rechterlijke beslissingen (mede) onder het mom van de menselijke maat is echter niet wenselijk. Rechterlijke beslissingen dienen te zijn gegrond op geldend recht. De menselijke maat is dat simpelweg niet.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Scroll naar boven