Een werknemer die niet werkt; recht op loon?

Voor een werknemer die zijn arbeid niet verricht gold lange tijd als uitgangspunt: ‘geen arbeid, geen loon, tenzij…'. Sinds 1 januari 2020 is dit uitgangspunt omgedraaid. Wat betekent dit voor de praktijk? Onlangs deed de Hoge Raad hier een belangrijke uitspraak over.
foto: Depositphotos-Zothen

Hoe zat het ook alweer?

Vóór 1 januari 2020 bepaalde artikel 7:627 BW dat de werkgever geen loon was verschuldigd als de werknemer de bedongen arbeid niet had verricht. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW bestond hierop een uitzondering: de werknemer behield zijn recht op loon indien hij de overeengekomen arbeid niet had verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoorde te komen. Aldus was voor de aanspraak op loon beslissend of de oorzaak van het niet verrichten van de arbeid meer in de risicosfeer van de werknemer lag dan in die van de werkgever. Daarbij gold als uitgangspunt dat de werknemer bereid moest zijn geweest de bedongen arbeid te verrichten, maar niet was uitgesloten dat ondanks het ontbreken van de bereidheid om de arbeid te verrichten toch aanspraak op loon kon bestaan. Dit was het geval indien de arbeid niet was verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoorde te komen (ECLI:NL:HR:2003:AL7037). 

Het was aan de werknemer om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat sprake was van een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoorde te komen. De schorsing of non-actiefstelling van de werknemer kwam bijvoorbeeld voor risico van de werkgever (ECLI:NL:HR:2003:AF3057). De werknemer behield dan in beginsel zijn recht op loon. Het te laat op het werk verschijnen of een gevangenisstraf, lag echter in de risicosfeer van de werknemer.

Hoe zit het nu?

Per 1 januari 2020 zijn de regels van de artikelen 7:627 en 628 lid 1 (oud) BW samengevoegd in het nieuwe artikel 7:628 lid 1 BW. Op basis van dit nieuwe artikel is de werkgever verplicht het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Dus: ‘geen arbeid, toch loon, tenzij…’. Het is nu aan de werkgever om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat voornoemde uitzondering zich voordoet. Aldus lijkt sprake te zijn van een verandering van de risicoverdeling, maar is dit ook zo?

Op 3 juni 2022 heeft de Hoge Raad hierover een belangrijke uitspraak gedaan (ECLI:NL:HR:2022:823). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat met de wijziging per 1 januari 2020 geen inhoudelijke verandering van de risicoverdeling tussen de werkgever en de werknemer is beoogd, en dat de rechtspraak van de Hoge Raad daarover niet hoeft te worden aangepast.

Dus?

Voor de aanspraak op loon is nog steeds beslissend of de oorzaak van het niet verrichten van de arbeid meer in de risicosfeer van de werknemer ligt dan in die van de werkgever. Enkel de stel- en bewijslast is per 1 januari 2020 op de werkgever komen te rusten.

Met medewerking van Lucine Meijers.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Ook interessant:

Scroll naar boven