De verdachte werd op 30 april 2015 aangehouden en vastgezet op verdenking van medeplegen van drugshandel. Een dag later werd hij vrijgelaten. Bijna vier jaar later, op 22 februari 2019, heeft de officier van justitie de strafzaak onvoorwaardelijk geseponeerd en dat per brief van aan de verdachte meegedeeld.
Bewijsbaar
De zaak was volgens het Openbaar Ministerie (OM) bewijsbaar, maar de officier vond het niet meer opportuun om deze zaak nog te vervolgen. De verdachte is door het sepot op een redelijke wijze bejegend, aldus het OM, waardoor het niet meer billijk is om een schadevergoeding aan de verdachte te verstrekken.
De advocaat van de verdachte voerde echter aan dat de rechter-commissaris in deze zaak de vordering tot inbewaringstelling heeft afgewezen en dat er daarna niets meer aan het dossier is toegevoegd. Bovendien, vindt de raadsvrouw, ontkent de verdachte, en bevat het dossier te weinig aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat er sprake is van medeplegen van drugshandel. Kortom: er is volgens de verdediging geen sprake van een bewijsbare zaak. Omdat de advocatenkosten van 1358,40 euro zijn gemaakt vanwege de vervolging is vergoeding redelijk en billijk, aldus de advocaat.
Onjuiste maatstaf
De rechtbank kiest partij voor de verdachte. De rechtbank stelt dat het Openbaar Ministerie een onjuiste maatstaf hanteert door te redeneren dat er geen schadevergoeding hoeft te worden toegekend omdat sprake is van een bewijsbare zaak. “Hoewel het dossier belastende omstandigheden bevat, is de rechtbank van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat de kosten van rechtsbijstand gedurende de detentie daarom voor risico van verzoeker dienen te blijven,” schrijft de rechtbank. “Dit geldt te meer nu verzoeker de bevindingen van de politie betwist.”
De verdachte krijgt de 1358,40 euro daarom vergoed.