Het leugenverhaal

Delen:

Goedemorgen Literatuurvrienden!

Saeftinghe is Saeftinghe niet meer, Lucas. Het voortbestaan van het gebied is heel onzeker met de haven van Antwerpen die dichterbij komt, de Schelde die wordt uitgediept, de pleziervaart die uitbreidt, het toenemende toerisme. Het is langzaam maar zeker aan het verdwijnen. En dan moet je bedenken dat ik als kleine jongen nog over het verdronken kasteel van Saeftinghe heb gelopen. Bij eb waren die nog net zichtbaar op de waterspiegel, als een pad van stenen.’ Nu ons kabinet vorige week besloot over te gaan tot ontpoldering van de Hedwigpolder, was dit feuilleton rijp voor ‘Het leugenverhaal‘ (2007), een roman van Corine Kisling en Paul Verhuyck, waaraan ik opgemeld citaat ontleen. Het wat betreft de uitdieping van de Schelde profetische betoog dat daarin is vervat, is afkomstig van Nold, een oude amateur archeoloog en gids door het Land van Saeftinghe, een prachtig schorrengebied. Eén van de mooiste herinneringen die ik er zelf aan heb, dateert van toen ik een jaar of tien was. Een harde Noordwester raasde over Nederland. Met mijn opa van vaderskant en een oom bevond ik mij op de oude dijk bij Emmadorp (bovenop de dijk staand zie je voor je het Verdronken Land van Saeftinghe). De dijken daar waren toen nog niet op Deltahoogte. Het was springtij. Links voor ons in de dichtgeslibde haven lagen de vergane, zwartgeblakerde skeletten van vissersboten (hengsten) waarmee vroeger in de Westerschelde op sprot, garnalen en mosselen werd gevist. Het oude havenmeesterhuis op de dijk stond er verlaten en afgetakeld bij. Waar de schorren bij eb verraderlijk deden vermoeden dat hier nooit water kwam, stond er nu angstaanjagend wild kolkend water tot bijna bovenaan de dijk. Er was in geen velden of wegen dijkbewaking te bekennen. Rechts van ons stortte de snel stromende Westerschelde zich in een trechtervorm richting Doel en Antwerpen, waardoor het water een nog grotere stuwing kreeg. De drassigheid van de dijk onder onze voeten gaf het gevoel alsof deze ieder moment zou kunnen bezwijken. Het lager gelegen achterland zou zo – zonder noemenswaardige slag of stoot – overspoeld kunnen worden. Uiteindelijk was daar geen monnik met spade en evenmin een seculiere dijkenbouwer met geavanceerder apparatuur tegen bestand. In deze contreien regeerde als het er op aankwam het water. Zo was het altijd geweest en zo zou het altijd blijven. Er niet helemaal gerust op keerden we snel terug naar de auto. Achterin gezeten – op weg naar het mooie grensdorp Nieuw-Namen (het vroegere Hulsterlo) – keek ik angstig achterom om me er van te verzekeren dat de dijk stand zou houden. Gelukkig was dat het geval.

We keerden veilig terug naar het hoger en droger gelegen Nieuw-Namen, gesitueerd in de contreien waar ook Reynaert de Vos in een ver verleden moet hebben rondgezworven om geen natte voeten te krijgen, en mogelijk zelfs ook zijn vermoedelijk geestelijk vader Willem die Madocke maakte (Willem van Boudelo?). In Het Leugenverhaal koppelen Kisling & Verhuyck een ingenieuze uitleg van het verhaal ‘Van den Vos Reynaerde‘ door de bejaarde monnik Rosseel, aan de afhandeling van een op het eerste gezicht eenvoudige erfenis, waarvan het belangrijkste vermogensbestanddeel een huisje in het dorpje Graauw in Zeeuws-Vlaanderen is, door enig erfgenaam Lucas Mingus, uitgever te Amsterdam. Maar zo gemakkelijk gaat dat niet, Lucas wordt bij zijn entrée in Zeeuws-Vlaanderen geconfronteerd met een aantal mysterieuze gebeurtenissen en de personen die hij daarbij ontmoet lijken vrijwel allemaal iets voor hem verborgen te houden, waarbij het huis een cruciale rol lijkt te spelen. Lucas mag dan wel geboren zijn in Graauw, hij voelt zich een niet welkome pottenkijker. Dat begint al bij de notaris in Hulst – notaris Notenbaert – waar Lucas op aangewezen is in verband met de papieren rompslomp rond de erfenis. Een rare jongen, die notaris Notenbaert. ‘Notenbaert zelf was een volstrekt kleurloze verschijning. Niet grijs, maar kleurloos. Zanderig pak, peper- en zoutkleurig haar, montuurloze bril, scherp afgelijnd, ragfijn baardje rond de kaak. Lucas had ‘s-mans naam in gedachten al vervormd tot ‘not a beard. De kleren maken echter niet de man in dit geval. Notenbaert lijkt een wolf in schaapskleren. Als de papierwinkel achter de rug is, merkt Notenbaert op: ‘nu kan de rest van de procedure in gang worden gezet (…)’. Daar zit Lucas echter niet op te wachten. Hij wil zo snel mogelijk terug naar Amsterdam en dat geeft Notenbaert een vrijbrief om zijn politieke opvattingen over de status van Zeeuws-Vlaanderen aan Lucas te openbaren, niet dan na hem ietwat verbitterd vragend te hebben voorgehouden ‘Terug naar de beschaafde wereld, meneer Mingus?’ en ‘Kunt U ons mooie Vlaanderen niet snel genoeg verlaten?’ Daarna is het hek van Notenbaert’s ‘dijk’: ‘Natuurlijk, natuurlijk (…) Uw werk ligt elders. Dat is het drama van onze streek. Onze studenten die in de Randstad gaan studeren, komen niet meer terug. Het is de nieuwe braindrain naar het noorden, is het niet? Of noem het koppensnellerij.’ Er is hier ook geen werk voor academici, repliceert Lucas, maar daar weet Notenbaert wel raad mee: ‘Dat komt omdat men altijd in termen van de Randstad blijft denken. Maar steden als Antwerpen en Gent bevinden zich op een steenworp afstand en bieden wel degelijk een geschikte arbeidsmarkt.‘ Dat kan Lucas natuurlijk niet ontkennen. Of Lucas al weet wat hij met het huis gaat doen? Verkopen of vakantiehuisje? Als het verkopen wordt, weet de notaris wel een koper. En dan ontwaart Lucas een kleine affiche op de deur van Notenbaert met een afbeelding van Notenbaert’s hoofd erop en de tekst: ‘Stem BLIK‘ met zwarte letter in een geelgekleurd kader. ‘Iets in de kleurstelling deden Lucas vermoeden dat Notenbaert niet verdacht kon worden van rode of groene sympathieën.’ Als Notenbaert hem een folder geeft, leest Lucas al snel wat BLIK in petto heeft: ‘Het eerste wat hij las was dat Vlaanderen al eeuwen het slachtoffer was van structurele diefstal. En in een andere zin claimde men het recht op zelfsbestuur, daar ‘volgens het internationale volkenrecht elk volk heeft onvervreemdbare recht op zelfbeschikking heeft.’ Hij kon eigenlijk niet goed geloven wat hij las. Een klein deel van Zeeland, een kwart van een provincie dat onafhankelijkheid nastreefde? Het was te belachelijk voor woorden. Maar dat was niet wat BLIK beoogde, aldus Notenbaert: ‘Neen, wij streven naar de hereniging van een etnische eenheid van een vólk. Dat wil zeggen de hereniging van Vlaanderen. Men beseft ons inziens onvoldoende wat Vlaanderen is. (…) Vlaanderen is een historische eenheid en een coherent gebied dat verspreid is geraakt over drie landen. (…) Er is Frans-Vlaanderen, er zijn de provincies Oost- en West-Vlaanderen in België, en er is Zeeuws-Vlaanderen in Nederland. Er is dus met andere woorden sprake van één volk, uitgezaaid over drie naties.‘ Notenbaert wil een Vlaanderen los van België, Frankrijk en Nederland. ‘Laat ik het zo stellen‘, vervolgt hij, ‘we willen de zaak bespreekbaar maken. We zijn een vreedzame partij, maar we wilden duidelijk maken dat het begrip etniciteit inhoud heeft, ook hier, in ons land, en niet alleen in verre en exotische streken. We willen weer begrip aankweken voor eigen bodem, eigen traditie, die er per slot van rekening is. We zijn te lang meegegaan met de Hollandse mentaliteit die eigenheid ontkent, of er in elk geval niet voor opkomt. Begrijpt u? Het is heel simpel. De blik vooruit, met oog voor onszelf. Vandaar de naam is het niet?‘ Terecht concludeert Lucas alvorens hij het notariaat verlaat dat we hier te maken hebben met een windbuil. Tante Fien had hem niet voor niets zo genoemd: ‘Fien was altijd wars geweest van hokjesgeest en doelgroepen. Leeftijd, nationaliteit, geslacht hadden haar nooit iets kunnen schelen. En Notenbaert met zijn Vlaamse Blik dacht duidelijk in het soort vakjes dat haar niet had aangestaan.’ Leve Fien, voeg ik daaraan toe.

Neen, geef mij in plaats van notaris Notenbaert maar Rosseel en zijn uitleg van het Reynaert verhaal, die ik overigens niet zal verklappen. Wel kan het geen kwaad u wat vermakelijke passages mee te geven van Reynaert’s rechtszaak zoals Rosseel die aan Lucas voorhoudt: ‘Op een pinksteldag houdt koning Nobel, de leeuw, een feestelijke hofdag. Alle dieren komen, behalve de vos Reynaert, die heel wat op zijn kerfstok heeft. Er zijn veel dieren die zich over hem beklagen. Zo meldt de wolf Isengrim dat Reynaert de wolvin Hersinde heeft verkracht. Grimbeert de das is de enige die de vos verdedigt, en zegt dat zijn neef Reynaert inmiddels een vrome kluizenaar is geworden. Maar op dat moment nadert een rouwstoet met het lijk van de kip Coppe, een nieuw slachtoffer van Reynaert. Nu besluit koning Nobel de vos te laten dagvaarden. De eerste gezant die Reynaert moet gaan halen, is Bruin de beer. Reynaert maakt hem wijs dat er honing in een gespleten boomstam zit. Bruin raakt in de stam beklemd doordat Reynaert er de wiggen uit trekt. De beer wordt afgeranseld door de dorpsbewoners. De tweede gezant is Tibeert de kater. Reynaert lokt hem naar de schuur van de pastoor, waar muizen zouden zitten. Tibeert raakt verstrikt in een strop, wordt geschopt en geslagen, maar weet te ontsnappen nadat hij de pastoor een testikel heeft afgebeten. Ook Tibeert keert als een wrak naar het hof terug.’ Dan is het de beurt aan Grimbeert de das en die weet Reynaert naar het hof van de koning en de koningin te bewegen, waar hij ter dood wordt veroordeeld. En om daaraan te ontkomen vertelt Reynaert een leugenverhaal. In de buurt van Hulsterloo, ergens te Kriekeputte, ligt een schat – de schat van Ermelinc – verborgen van een valsemunter. Ik zal je de plaats wijzen waar de schat ligt, houdt Reynaert zijn rechters voor, maar alleen als u mij vrijlaat en bij wijze van vervangende gevangenisstraf op bedevaart zendt. Het kan niet anders – zo concludeert Rosseel – dat Reynaert diens rechter op het verkeerde spoor heeft gezet, want in buurt van Hulsterloo liggen vele kriekeputten, maar hoe zit het met die schat, is dat ook een illusie? Om dat te weten te komen moet u natuurlijk het boek lezen, maar als u straks koffie of thee uit een beker drinkt moet u Graauw daarmee trachten in verbinding te brengen en wellicht kunt u dan ook alvast een filmscenario bedenken over de bossen van hulst. Het zal niet meteen de aandacht van Hollywood trekken, maar je weet nooit. Laat ik er dit nog over zeggen: de ontpoldering van de Hedwigepolder heeft misschien diepere gronden dan alleen een ecologische compensatie voor de verdieping van de Westerschelde.

Zo schat ik in,
BANNING N.V.

Gino van Roeyen

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Ook interessant:

Scroll naar boven