De minister geeft in een Kamerbrief een update over de stand van zaken rond het structureel maken van de mogelijkheid om videoconferentie in te zetten in civiele en bestuursrechtelijke procedures.
Hij kondigt hierin aan dat zijn “inzet erop gericht is om te komen tot een wettelijke regeling voor het toepassen van videoconferentie in gevallen waarin dit mogelijk en wenselijk wordt geacht”. De wettelijke regeling moet de Tijdelijke Wet COVID-19 gaan vervangen; onder de Tijdelijke Wet kan het coronavirus worden aangemerkt als reden om af te zien van een fysieke zitting. De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven de mogelijkheid van online zittingen graag te willen behouden.
Uitbreiding op instemmingsvereiste
Met de wettelijke regeling zou het structureel mogelijk worden om een (deels) online zitting te houden, ook al stemmen de procespartijen hier niet mee in. Zonder wettelijke regeling is het alleen mogelijk om van videoconferentie gebruik te maken wanneer de procespartijen hiermee instemmen (het ‘instemmingsvereiste’).
Maatschappelijke behoeften
Onder welke omstandigheden men online zittingen kan houden is in de brief van de minister niet te vinden. Wel is te lezen dat het volgens de Raad voor de rechtspraak gaat om gevallen waarin door ‘maatschappelijke behoeften’ een (deels) online zitting de voorkeur heeft. Concrete voorstellen van de Raad voor de rechtspraak over toepassing van videoconferentie verwacht de minister voor de zomer.
Strafrecht
Naast het civiel en bestuursrecht wordt ook onderzocht of toepassing van videoconferenties in het strafrecht kan plaatsvinden. Het moet dan gaan om uitzonderlijke situaties. Er kan worden gedacht aan “de beveiliging van de zitting, het moeten vermijden van vervoer van de verdachte vanwege een ernstig risico voor verstoring van de openbare orde of ontsnapping” of “de bescherming van de rechten van slachtoffers”. Hoewel deze gronden specifiek worden genoemd in verband met het strafrecht, schrijft de minister dat hij ze ook “als basis [zal] gebruiken bij de gedachtenvorming over regulering van videoconferentie” in het civiel en bestuursrecht.