Inmiddels is het alweer anderhalf jaar geleden dat het in afzondering levende gezin in het Drentse plaatsje Ruinerwold werd aangetroffen. De kijkcijfers van de eerste aflevering van de documentaire die hierover werd gemaakt, passeerden vorige maand de miljoengrens. Gisteren liet de advocaat van de kinderen in Op1 weten dat zij een civiele zaak zullen aanspannen tegen hun vader.
Strafzaak: art 6 EVRM
Een kleine maand geleden werd duidelijk dat de rechtbank tot het oordeel kwam dat het OM niet-ontvankelijk was in de Ruinerwold-zaak. Gerrit Jan van D. zou een beroerte hebben gehad en derhalve niet meer in staat zijn om effectief te kunnen communiceren (met name het vermogen om te spreken en te schrijven). Een voortzetting van de vervolging zou in dit geval een schending met art. 6 van het EVRM opleveren, zo oordeelde de rechtbank. In dit artikel wordt het recht op een eerlijk proces gewaarborgd.
Kansen civiele procedure
Het zal voor de gemiddelde jurist geen verrassing zijn dat de gedragingen waar Gerrit Jan van D. van verdacht werd, ook als onrechtmatig zijn aan te merken op grond van art. 6:162 BW. Een civiele procedure lijkt dan ook de aangewezen weg te zijn voor de kinderen om alsnog juridische erkenning te krijgen voor de daden van hun vader.
Waar ik als jurist echter vraagtekens bij heb, is dat de advocaat van de kinderen art. 6 EVRM niet in haar volledigheid leek te behandelden. Art. 6 EVRM is namelijk ook van toepassing op civiele procedures. Kan er wel gesteld worden dat er, ondanks de procedurele verschillen tussen het strafrecht en het burgerlijke recht, nog sprake is van een eerlijk civielrechtelijk proces in deze situatie? Mocht dit niet het geval zijn dan acht ik een civiele procedure wel kansrijk.