‘Strafrecht moet duidelijker normeren’

Delen:

Marianne Hirsch Ballin
Foto: Chantal Ariëns

Ja, ze is de dochter ván. Maar Marianne Hirsch Ballin is maar deels in zijn voetsporen getreden. Niet het constitutionele recht van Ernst Hirsch Ballin, maar het straf- en strafprocesrecht werd haar fort. Ze is hoogleraar aan de Vrije Universiteit en zit in de commissie die de invoeringskosten van het nieuwe Wetboek van Strafvordering gaat berekenen.

Het is een aantal weken na de liquidatie van de Amsterdamse advocaat Derk Wiersum als we Marianne Hirsch Ballin (ex-advocaat) vragen wat haar eerste gedachten daarbij waren. Ze had die ochtend vroeg gesport, kwam thuis en haar man vertelde wat hij net had gehoord. “Wat een vreselijk drama voor zijn gezin”, dacht Hirsch Ballin, jonge moeder.

En ook: “Het zegt wat over de onvoorstelbare gewelddadigheid van de georganiseerde criminaliteit hier in Amsterdam. Het gaat zover dat het raakt aan onze rechtsstaat. Het is een poging om een concreet strafproces te beïnvloeden en om ons strafrechtsysteem te ontwrichten zodat mensen hun werk niet meer durven te doen. Heel ernstig. Beangstigend.” Hirsch Ballin, strafrechtjurist.

Jazeker, zeg ‘Hirsch Ballin’ en het woord ‘jurist’ volgt bijna automatisch. Nu had de bal in Marianne Hirsch Ballins geval ook anders kúnnen rollen, maar deed dat niet. Toen ze op de basisschool zat was haar vader Ernst minister van Justitie (Lubbers III) en kreeg ze aan de keukentafel al iets mee van politieke, maatschappelijke en juridische gesprekken.

Was het logisch dat u ook rechten ging studeren?
“Zonder enkele dwang. Integendeel. Ik herinner me dat mijn ouders me op een andere route wilden zetten, omdat ik op de middelbare school goed was in de bètavakken, vooral wiskunde. Maar uiteindelijk koos ik toch voor de rechtenstudie. Ook met het idee: wat kan ik zelf doen aan iets dat ik belangrijk vind, en dat is een steentje bijdragen aan een rechtvaardige samenleving. Ik verwachtte dat dat het beste zou kunnen met de rechtenstudie.”

Toen uw vader voor het eerst minister was …
“… was ik zes. Voor mij was dat gewoon zijn baan. Ik zou mijn keuze voor het juridische vak ook niet willen verbinden met mijn vaders ministerschap. Hij heeft verschillende functies gehad en dat had thuis altijd een vergelijkbare impact. Voor mijn eigen vorming is van belang hoe mijn ouders in het leven staan. En dat betekent nog steeds niet dat daarbij een rechtenstudie hoort,  mijn broer is bijvoorbeeld audio- en televisieproducent.”

Moeilijke afwegingen

Hoewel de rechtenstudie Hirsch Ballins eigen keuze was (“en uit overtuiging”), kreeg ze zoals velen tijdens haar eerste jaar in Utrecht ook wel wat twijfels. Daarom volgde ze de studierichting diplomatieke betrekkingen ernaast – maar ging nadien toch door met alleen rechten. Ze deed uiteindelijk de tweejarige masteropleiding rechtswetenschappelijk onderzoek, met een focus op het internationaal strafrecht.

“Die richting interesseert me omdat het de belangen van mensen zo direct raakt. Van verdachten, slachtoffers en van de samenleving in z’n geheel. Strafrecht komt om de hoek kijken op het moment dat mensen het meest kwetsbaar zijn. Het hebben van een strafrechtspleging die op een rechtsstatelijke manier functioneert, maakt ook dat we kunnen leven in vrijheid en veiligheid. Dat wij zo kunnen leven is geen vanzelfsprekendheid – kijk naar de geschiedenis van de vorige eeuw. Daarom is het zo belangrijk dat we de democratische rechtsstaat blijven onderhouden, met het strafrecht als belangrijk onderdeel daarvan. Ik zie het in mijn huidige positie als mijn verantwoordelijkheid om bij te dragen aan die rechtvaardige strafrechtspleging en het belang ervan over te brengen aan anderen.”

Rechten was zeker een makkelijke studie voor u.
“Ik ben met goede cijfers afgestudeerd. Dat wil niet zeggen dat het strafrecht, of de rechtenstudie, makkelijk is. Als jurist heb je doorgaans te maken met lastige vraagstukken. Het gaat dus niet alleen om kennis van het positieve recht, maar vooral: hoe pas ik dat recht toe om tot een antwoord te komen voor die lastige vraagstukken. Ik zeg het nu ook tegen mijn studenten: het is niet de kunst om van a tot z te onthouden wat er in een boek staat, je moet begrijpen welke belangen op het spel staan en welke juridische afwegingen je moet maken. Dat zijn vaak moeilijke afwegingen.”

Vond u de hele studie interessant?
“Burgerlijk procesrecht was niet mijn favoriete vak, maar toen ik advocaat was kreeg ik er wel veel mee te maken. En dan wordt dat ook interessant. Ook ondernemingsrecht boeide me minder, het staats- en bestuursrecht en goederenrecht weer wel.”

Zaken die ertoe doen

Maar het werd strafrecht. In 2007 studeerde Hirsch Ballin af op de masterscriptie Preventing terrorism through criminal law en trad ze bij de Universiteit Utrecht in dienst als assistent-in-opleiding. In 2012 promoveerde ze op een terrorisme-onderwerp. Een vervolg als docent aan de universiteit zat er niet in. Ze wilde de ‘praktijk’ in, lees: de advocatuur. Pels Rijcken werd haar kantoor.

Dat staat niet bekend als een strafrechtkantoor.
“Er is wel een sectie strafrecht. Ik was daaraan verbonden, net als aan de sectie bestuursrecht. Het gaat niet om reguliere strafzaken, maar vooral civiele procedures over bijvoorbeeld aansprakelijkheid voor strafvorderlijk overheidsoptreden, op het gebied van het penitentiair recht of uitleverings- of overleveringskwesties. Het kantoor heeft ook te maken met veel kort gedingen over een breed scala aan strafrechtelijke onderwerpen, zoals bijvoorbeeld de raadsman bij politieverhoor. Het Nederlandse beleid stond onder invloed van het Europese recht – de Salduz-jurisprudentie van het EHRM en EU-richtlijnen hierover – onder druk en de veranderingen in dat beleid gingen voor Nederlandse strafrechtadvocaten niet snel of ver genoeg. De NVSA (Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten, red.) spande een kort geding aan tegen de Staat, Pels Rijcken stond als landsadvocaat de Staat bij. Andere zaken die we toen deden waren procedures over de levenslange gevangenisstraf en over de bewaring van gegevens voor opsporingsdoeleinden. Veel beleidsmatige veranderingen op het terrein van het strafrecht, vaak onder invloed van het Europese recht, komen aan de orde in civiele procedures tegen de Staat. Dat maakt de strafrechtspraktijk van Pels Rijcken juist erg interessant. Ook in mijn huidige werk, in het onderwijs en onderzoek, kom ik de relevantie van de zaken die ik daar heb gezien geregeld tegen.”

Wat deed u zoal bij de sectie bestuursrecht?
“Daar hield ik me bezig met het handhavend en punitief bestuursrecht, waar het vaak gaat om de vertaling van strafrechtelijke leerstukken naar het bestuursrecht. Dat zijn ook echt zaken die ertoe doen en waardoor de praktijk kan veranderen. Je zit zo als jonge advocaat in het voorfront van allerlei juridische ontwikkelingen. Als stagiair kon je al naar kort gedingen over strafrechtelijke ontruimingen van kraakpanden, of over de tenuitvoerlegging van een schadevergoedingsmaatregel. Zo doe je snel proceservaring op.”

Verbinding

Na bijna zesenhalf jaar Pels Rijcken kwam een nieuwe kans voorbij: de leerstoel straf- en strafprocesrecht aan de Vrije Universiteit kwam vrij. “Bij Pels Rijcken had ik het echt naar mijn zin. Ik hield ook van die zaken in het politiek-maatschappelijke speelveld. Maar de kans om hoogleraar te worden en vanuit de wetenschap bij te dragen aan de ontwikkeling van het strafrecht is prachtig en
wilde ik niet voorbij laten gaan. In de academische wereld wordt ervaring uit de praktijk steeds belangrijker gevonden. Ook in mijn jaren bij Pels Rijcken ben ik zoveel mogelijk de verbinding met de wetenschap blijven zoeken, door te publiceren en gastcolleges te geven. Nu probeer ik juist vanuit de wetenschap de verbinding met de praktijk te blijven zoeken.”

Een grote vakgroep strafrecht is die aan de VU niet. Er zijn twee kernhoogleraren, naast Hirsch Ballin is dat Lonneke Stevens. En er zijn twee bijzonder hoogleraren: Roan Lamp (financieel strafrecht, tevens advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek) en Martin Kuijer (mensenrechten; wordt per 1 januari raadsheer in de Hoge Raad). Jaarlijks studeren er zo’n zestig studenten in de strafrechtelijke master af.

Hirsch Ballin richt zich vooral op het strafprocesrecht, maar daarbinnen zijn de onderwerpen breed: internationale samenwerking en opsporing, de invloed van het Europese recht, de wisselwerking met het bestuursrecht, het nationale veiligheidsrecht en de mensenrechten. Binnenkort gaat ze een nieuw vak geven in de Engelstalige bacheloropleiding ‘Law in Society’: Terrorism and Counterterrorism.

Het vakgebied is uitgebreid, zegt Hirsch Ballin. “Neem digitale opsporing. Er is tegenwoordig veel mogelijk maar onduidelijk is wat de grenzen zijn. Of de samenwerking tussen meerdere autoriteiten bij de aanpak van ondermijning: hoe normeren we dat in eigen land? En hoe verbeteren we de opsporingsmogelijkheden als het gaat om data die zich niet in Nederland bevinden? Hoe ga je om met territorialiteit? Mag je vanaf een computer in Nederland bewijzen halen die op een computer in een ander land staan? Hoe bereik je daarover internationale consensus? Dat heeft weer te maken met gedeelde beginselen die je kunt relateren aan de democratische rechtsstaat. Dat vind ik interessant.”

Gemiste kans

Met haar achtergrond in wetenschap en praktijk is Hirsch Ballin gevraagd om zitting te nemen in de Commissie implementatie nieuw Wetboek van Strafvordering. Dat wetboek is in concept gereed, maar vóórdat dit concept aan het parlement kan worden voorgelegd, moet een commissie onderzoeken wat de kosten zijn van de invoering. “Iedereen wil weten welke inspanningen de ketenpartners moeten leveren om de wet te implementeren en welke kosten daarmee zijn gemoeid.”

Want?
“Dit nieuwe wetboek kent een andere opzet en deels ook inhoud en daar moet iedereen vertrouwd mee raken. Een belangrijke vernieuwing is de techniek-onafhankelijkheid van bevoegdheden. Ook zijn er veranderingen in de wijze waarop het proces wordt ingericht, waarbij meer nadruk wordt gelegd op volledigheid van het vooronderzoek voordat een zaak op zitting komt. Dat leidt tot een andere rol van de verschillende procesdeelnemers. Dat alles moet zorgen voor minder stagnaties en kortere doorlooptijden. Ook komen er nieuwe bevoegdheden op het terrein van digitale opsporing. Dat zijn allemaal best grote wijzigingen waarmee politie, bijzondere opsporingsdiensten, OM en rechterlijke macht moeten leren omgaan. Dat vergt opleiding, aanpassing van ict-systemen en nieuwe werkprocessen. Over de volle breedte gaan we in kaart brengen wat de kosten daarvan zijn en welke implementatiestrategie het beste werkt.”

Over het algemeen bestaat er consensus over het nieuwe Wetboek van Strafvordering. U schikt zich daar ook in?
“Het is zeker een flinke verbetering, waar in de praktijk ook behoefte aan is. Een gemiste kans vind ik dat er niet voor is gekozen tegelijkertijd ook de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens te herzien. Onder invloed van het EU-recht staat ook deze herziening op de planning; dit moet leiden tot één nieuwe wet. Deze wetten regelen de privacyrechtelijke aspecten van met name het bewaren en delen van politiegegevens en strafvorderlijke gegevens. De regeling van deze privacyrechtelijke aspecten heeft een directe relatie met de regeling van de strafvorderlijke bevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering. Door er twee aparte trajecten van te maken, wordt het risico genomen dat deze logische relatie wordt gemist. Dat is jammer. Kijk naar de digitale opsporing, waarbij die wisselwerking in de normering heel belangrijk is. Strafvordering gaat bijvoorbeeld over de vraag wanneer je toegang kunt krijgen tot een gegevensdrager met politiegegevens – dat gaat over de toepassingsvoorwaarden voor bevoegdheden. Maar strafvordering is niet gericht op wat er daarna met die gegevens mag gebeuren. Mag je die in verband brengen met andere zaken of met andere gegevens? Mag je er een slim algoritme op toepassen zodat je een risicoprofiel kunt opstellen? Alle wetten samen zijn van belang voor de waardering van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Door deze wetten niet in samenhang te herzien, worden de onderwerpen gescheiden benaderd.”

Is dat uw enige kritiek op het nieuwe Wetboek van Strafvordering?
“Het ontwerp is een product van een zorgvuldig proces waarin alle ketenpartners zijn betrokken. Dat is veel waard. Tegelijkertijd zijn er vanzelfsprekend altijd onderdelen waar je ook anders over kunt denken of waar nader onderzoek een bijdrage zou kunnen leveren aan de verdere ontwikkeling. Zo wil ik samen met mijn collega-hoogleraar Lonneke Stevens onderzoek gaan doen naar het zogenoemde stelselmatigheidscriterium. Dat criterium moet de digitale opsporing gaan normeren. Stelselmatig onderzoek leidt tot een verdergaande ingreep in de persoonlijke levenssfeer en daarom is voor dat onderzoek bijvoorbeeld de autorisatie van de officier van justitie nodig. Het gaat daarbij om de inschatting van de stelselmatigheid voordat een bepaalde digitale opsporingsbevoegdheid wordt ingezet voor het verkrijgen van gegevens. De vraag is dan of die stelselmatigheid vooraf in de praktijk al goed kan worden getoetst en of er behoefte bestaat aan verdere normering van de opsporingsmogelijkheden die dergelijke gegevens bieden nadat ze zijn vergaard. De vraag is dus of de regeling op grond van het stelselmatigheidscriterium in het nieuwe wetboek recht doet aan alle belangen die op het spel staan en of ze in de praktijk goed toepasbaar is. Een voorbeeld is het onderzoek in een smartphone. Kun je altijd vooraf beoordelen hoe ingrijpend dat onderzoek is? Als het antwoord onduidelijk is, kan men te voorzichtig opereren of juist te ver gaan. Daarbij blijft voor mij de vraag voorop staan hoe zo’n normering kan bijdragen aan een rechtvaardige strafrechtspleging. En daarbij gaat het niet alleen om de bescherming van verdachten maar om de bescherming van de rechten van eenieder, dus ook van slachtoffers en de maatschappij als geheel tegen bijvoorbeeld zware ondermijnende criminaliteit.”

Nog even terug naar de moord op Derk Wiersum. Wat waren uw diepere gedachten daarbij, na de eerste schok?
“We moeten ons als maatschappij afvragen: hoe heeft deze vorm van criminaliteit zo ver kunnen komen? Dat heeft deels ook te maken met het feit dat we drugsgebruik en geld verdienen door de handel in drugs gewoon zijn gaan vinden. Maar iedereen heeft hierin een verantwoordelijkheid. Ga bij je zelf te rade: wat kan ik doen om te voorkomen dat die markt zo groeit? Of dat jongeren er kennelijk voor kiezen geld te verdienen met criminaliteit en liquidaties: hebben ze een gebrek aan perspectief en ligt daar voor ons een verantwoordelijkheid? Daarnaast moeten we natuurlijk nagaan op welke wijze we deze vormen van criminaliteit zo goed mogelijk kunnen bestrijden. Daar is nog veel te doen.”

Noem eens iets…
“Er is een capaciteitskwestie, de samenwerking tussen autoriteiten en gegevensuitwisseling moet beter. We moeten normeren hoe bijvoorbeeld particulieren een rol kunnen spelen in de opsporing: mag je informatie die zo wordt verkregen gebruiken in het strafproces? Mag de politie voorspellende technieken inzetten, zoals sensing? Dat alles is in normerend opzicht nog niet goed uitgedacht.”

Wie is Marianne Hirsch Ballin?

Marianne Francisca Henrica Hirsch Ballin (1983) studeerde Nederlands recht in Utrecht, met als specialisatie (internationaal) strafrecht. In 2012 promoveerde ze in Utrecht op het proefschrift Anticipative Criminal Investigation. Theory and Counterterrorism Practice in the Netherlands and the United States. Vlak daarvoor ging ze aan de slag als advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.
In januari 2018 werd Hirsch Ballin benoemd tot hoogleraar straf- en strafprocesrecht aan de Vrije Universiteit. Op 12 oktober 2018 sprak ze haar oratie uit, Over grenzen bij bewijsvergaring: Grondslagen voor geïntegreerde normering van strafrechtelijke bewijsvergaring. Verder is ze bestuurslid van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, lid van de Commissie Implementatie nieuw Wetboek van Strafvordering, rechter-plaatsvervanger en adviseur bij Pels Rijcken.

Marianne Hirsch Ballin is getrouwd en heeft twee zoons, Frederik en Pieter, van 4 en 2.

Drie generaties, alle grote rechtsgebieden, alle staatsmachten

Met kleindochter Marianne Hirsch Ballin heeft de familie alle grote rechtsgebieden afgedekt. Grootvader Ernst Denny zat in het privaatrecht (hij was tussen 1958 en 1969 hoogleraar nationaal en internationaal
auteurs- en uitgeversrecht aan de Universiteit van Amsterdam), vader Ernst zit in het staats- en bestuursrecht (onder meer als hoogleraar staats- en bestuurs- recht, later als hoogleraar internationaal recht en nog later als hoogleraar constitutioneel recht in Tilburg, en nu hoogleraar rechten van de mens aan de UvA). (Klein)dochter zit in het strafrecht. Voor alle generaties was de internationale component van hun vakgebied(en) van grote betekenis.

Ook bekleedden de Hirsch Ballins alle staatsmachten: vader Ernst was minister van Justitie (1989-1994 en 2006-2010), hij zat in de Tweede Kamer (1994-1995) en de Eerste Kamer (1995-2000), en was voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dochter Marianne is rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Gelderland. Zowel grootvader als kleindochter was advocaat.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven