‘Van Lienden c.s. mogen groot deel winst uit mondkapjesdeal behouden’

De Amsterdamse rechtbank heeft op 21 juli Sywert van Lienden en Bernd Damme ontslagen als bestuurders van de Stichting Hulptroepen Alliantie, nadat zij hen eerder had geschorst. Dit op verzoek van het Openbaar Ministerie en enkele oud-medewerkers van de stichting. Volgens hun advocaat is dit “de gemakkelijkste weg om de 30 miljoen euro winst die ze gemaakt hebben terug te halen” (de Volkskrant, 28 april 2022). Maar is dat wel juist?

Delen:

Depositphotos_415872104_S-mondkapjes-1059bb94

De casus is genoegzaam bekend. Kort voordat de Stichting Hulptroepen Alliantie (SHA), via haar werkmaatschappij Hulptroepen Alliantie BV, een overeenkomst tot aankoop en distributie van mondkapjes zou sluiten met het landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), schoven Van Lienden c.s. een andere, door henzelf opgerichte BV naar voren, die op 22 april jl. de megaorder van ruim 100 miljoen euro van de LCH ontving. Via deze BV, Relief Goods Alliance BV (RGA), inden Van Lienden c.s. ruim 30 miljoen euro aan dividend. Dit heeft geleid tot, in de woorden van de rechtbank, “een grote maatschappelijke controverse” (ECLI:NL:RBAMS:2022:4160; r.o. 3.20).

Het ontslagverzoek van het OM en de oud-medewerkers is gebaseerd op art. 2:298 BW, zoals dat per 1 juli 2021 is gewijzigd. Als ontslaggronden worden onder andere genoemd taakverwaarlozing en een “andere gewichtige reden.” De rechtbank oordeelt dat, zowel naar oud recht als naar huidig recht, het gedrag van Van Lienden c.s. de toets der kritiek van die wetsbepaling niet kan doorstaan (r.o. 3.19 en 3.20). Zij meent dat Van Lienden c.s. met RGA een rechtstreekse concurrent van SHA hadden opgericht en deze gebruikten voor hun eigen belang (r.o. 3.14). De namen van het niet-commerciële vehikel SHA en het commerciële vehikel RGA werden in presentaties en publicaties niet goed uit elkaar gehouden, wat in de buitenwereld voor verwarring heeft gezorgd. RGA kon aldus ook profiteren van de naam en de goodwill van SHA en daarmee van de belangeloze inzet van medewerkers en organisaties (r.o. 3.16-3.18).

De verontwaardiging over het gedrag van Van Lienden c.s. is begrijpelijk. Het gaat hier duidelijk om het gebruikmaken van corporate opportunities van de SHA, die door bestuurders laakbaar ten eigen bate zijn benut. En dat in een periode van grote maatschappelijke nood veroorzaakt door het coronavirus. Toch valt ook andere betrokkenen mij dunkt wel iets te verwijten. Ruim een week vóór de mondkapjesdeal maakten van Lienden c.s. in een presentatie aan het LCH en het ministerie van VWS duidelijk dat de SHA zich “op non-profit basis” zal blijven richten op de levering van mondkapjes aan individuele zorgverleners, terwijl de inkoop voor het LCH zal plaatsvinden “via een nieuw op te richten entiteit: Relief Goods Alliance BV, welke separaat gefinancierd zal worden” (r.o. 2.15). Met andere woorden, de deal met het LCH zou via RGA op zuiver commerciële leest worden geschoeid. De mondkapjesprijs die RGA het LCH in rekening bracht was vermoedelijk dan ook een stuk hoger dan die welke de SHA voor een verpleegtehuis rekende. Het LCH heeft dit kennelijk bewust geaccepteerd.

De rechtbank heeft nu de door haar benoemde, tijdelijke bestuurder van de SHA, de advocaat Wouter Jongepier, opdracht gegeven om “te onderzoeken of SHA een vorderingsrecht heeft op haar voormalige bestuurders” (r.o. 3.24). Al aangenomen dat de SHA erin slaagt aannemelijk te maken dat Van Lienden c.s. het voor persoonlijke aansprakelijkheid vereiste ernstige verwijt treft (art. 2:9 lid 2 BW), is ook de vraag naar de omvang van de schadevergoeding waartoe de rechter hen tegenover de SHA kan veroordelen nog niet zo eenvoudig te beantwoorden. Uitgangspunt is immers dat de SHA door schadecompensatie moet worden teruggebracht in de concrete vermogenstoestand die zou gelden als het onrechtmatig handelen van haar bestuurders zich niet had voorgedaan. Dit behoudens winstafdracht indien de schade niet goed aantoonbaar is (art. 6:104 BW). Dit laatste doet zich hier echter niet voor. De omvang van de schade van de SHA is immers gekoppeld aan de mondkapjesdeal. Was deze echter niet met RGA maar met de SHA gesloten, dan zou de LCH ook een veel lagere prijs hebben betaald. De schadevergoeding waartoe van Lienden c.s. kunnen worden veroordeeld, bedraagt daarom hooguit de veel geringere winstmarge die de SHA (of haar werkmaatschappij) zou hebben gerealiseerd. Vermoedelijk ligt dat bedrag ook een stuk lager dan de 30 miljoen euro die zij als winstuitkering van RGA kregen uitgekeerd. Van Lienden c.s. doen er verstandig aan om het bedrag van deze virtuele winst van de SHA alvast vrijwillig aan te bieden aan mr. Jongepier, zodat een jarenlange rechtsprocedure kan worden vermeden. Ook prettig voor de toch al overbelaste rechterlijke macht.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Ook interessant:

Scroll naar boven