Wordt verkrachting in de toekomst een culpoos delict?

Delen:

beeld: Depositphotos

Afgelopen mei stuurde minister Grapperhaus een voorontwerp van het wetsvoorstel dat de drempel voor strafrechtelijke aansprakelijkheid zou verlagen. Daarin maakte hij nog een onderscheid tussen ‘verkrachting’ en ‘seks tegen de wil’, hetgeen op veel verzet uit het parlement stuitte. Nu komt hij met een nieuw voorstel, waarbij een nieuwe ondergrens voor verkrachting wordt opgenomen.

De huidige strafbaarstelling voor verkrachting is gecodificeerd in art. 242 Sr. Bestanddelen hiervan zijn dwang, door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, welke dient te leiden tot seksuele handelingen waarbij het lichaam wordt binnengedrongen. Van dwang door (bedreiging met) een feitelijkheid is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad onder andere sprake “indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de handelingen heeft kunnen verzetten.”

In dit huidige verkrachtingsartikel zit de opzet ingeblikt in de dwang: de opzet van de verdachte moet op de dwang zijn gericht. Daarnaast moet er sprake zijn van onvrijwilligheid en onvermijdelijkheid bij het slachtoffer. Zo moet het slachtoffer de dwang daadwerkelijk als dwang ervaren op het moment van de ontuchtige handeling(en) en moet deze redelijkerwijs niets anders hebben kunnen doen dan de handelingen te dulden en niet de kans hebben gehad zich aan de situatie te onttrekken.

Schuldvariant

Omdat zich niet zelden situaties voordoen waarbij het slachtoffer duidelijke verbale of non-verbale fysieke tegenreacties geven, maar deze genegeerd worden of géén duidelijke verbale of non-verbale fysieke tegenreacties kunnen worden gegeven, komt Grapperhaus nu met een nieuwe ondergrens voor strafbaarheid, namelijk een schuldvariant. Het verwijt ligt hier bij de nalatigheid of onvoorzichtigheid. Op grond hiervan is iemand strafbaar indien hij tegen de wil van een ander seksuele handelingen verricht en diegene zich niet van die onvrijwilligheid bewust was, maar op grond van feiten en omstandigheden wel behoorde te zijn. Er doemt zich hier dus een zekere onderzoeksplicht op aan de zijde van degene die de seksuele handeling(en) initieert. Voorwaardelijk opzet zou hierbij dus ook kunnen volstaan. Het beperkt zich hierbij dus niet om louter verbale signalen, zoals een “néé” of gedragingen maar ook om duidelijke non-verbale fysieke tegenreacties zoals expliciet afhoudend gedrag of bijvoorbeeld “tonische immobiliteit”: het bevriezen of verstijven van het lichaam. De verantwoordelijkheid van de initiërende gaat volgens Grapperhaus niet zo ver dat een achteraf ontstaan spijtgevoel bij het “slachtoffer” ook strafbaar is.

Dit nieuwe artikel zal plaats maken voor een andere bewijsvoering. Er hoeft namelijk niet meer bewezen te worden dat het slachtoffer zich heeft verzet of zich niet kon onttrekken aan de seksuele handelingen en daarmee hoeft het opzet op de dwang dus ook niet bewezen te worden. Toch blijft de bewijsvoering mijn inziens een heikel punt. Nog steeds is doorgaans sprake van het ontbreken van getuigen of steunbewijs. Volgens Grapperhaus zal steunbewijs, zoals een Whatsapp-bericht ná de seks, een grote rol gaan spelen bij het aantonen van de onvrijwilligheid. Om misbruik hiervan te voorkomen dienen mijn inziens de grenzen van de strafbaarheid duidelijker geformuleerd te worden en vooral te denken aan maatwerk voor de voor misbruik vatbare grensgevallen.

 

 

 

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Scroll naar boven