Allochtone advocaten gebruiken in enkele gevallen hun cultuur- en taalkennis om grote groepen kwetsbare cliënten – zoals vreemdelingen – te werven om zo snel een grote praktijk op te kunnen bouwen. Dit terwijl zij soms nog te weinig ervaring hebben om al die cliënten behoorlijk bij te kunnen staan. Dat zegt de Haagse deken Ernst van Win.
Van Win: “Kwetsbare cliënten zoals vreemdelingen zijn vaak overgeleverd aan en afhankelijk van hun advocaten. Zij denken dat de advocaat alwetend en super ervaren is. Zeker als de advocaat de taal van zijn (toekomstige) cliënt machtig is, kan hij snel vertrouwen winnen. Dat heeft mij in een aantal zaken zorgen gebaard. Immers, cliënten zijn soms vanuit hun cultuur minder kritisch dan Nederlandse cliënten. Niet omdat ze dat niet willen zijn, maar omdat ze dat niet kunnen zijn. Dat maakt ze kwetsbaar. Ik heb nu een aantal maal ervaren dat allochtone advocaten hierdoor snel een groot aantal cliënten kunnen werven, terwijl zij soms (nog) te weinig ervaring hebben om die cliënten goed bij te staan.”
Er wordt daardoor soms veel te makkelijk omgesprongen met de belangen van de cliënten, zegt Van Win. “Dat heeft in een aantal gevallen tot onplezierige gevolgen geleid, bijvoorbeeld ten aanzien van het al dan niet verkrijgen van een vluchtelingenstatus. Soms door onervarenheid van de advocaat, maar soms ook door bewust gebruik van zijn machtspositie. Het is de taak van dekens om hierop toe te zien en in te grijpen indien nodig. Dat is in die gevallen, na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand ook gebeurd.”
Van Win benadrukt dat gebruik van de zwakke positie van cliënten overigens ook gebeurt door autochtone advocaten. Als voorbeeld noemt hij de Haagse vreemdelingenadvocaat J.P.H. Thissen die in 2010 van het tableau werd geschrapt, omdat hij bleef doorprocederen bij kansloze zaken, zonder dat hij dat zijn cliënten vertelde.
‘Stukwerk’
Germ Kemper, deken in Amsterdam, herkent deze problematiek niet als zodanig. “Ik heb geen indicaties dat er stevige misstanden zijn. Wel weten we dat er soms best wat dingen verkeerd gaan in vreemdelingenzaken, al zijn daar eigenlijk vrij weinig klachten over. Ik denk wel dat die zaken over het algemeen soms te veel als stukwerk worden gezien.”
Ook Robert Crince le Roy, deken in Rotterdam, zegt geen aanwijzingen te hebben over wantoestanden. “Ik geloof ook niet in een dergelijke ‘actieve ronselpraktijk’. Volgens mij is er veeleer sprake van een andere beweging, namelijk dat advocaten met bijvoorbeeld een niet-westerse achtergrond worden aangetrokken door mensen met eenzelfde achtergrond. Het kennen van de taal en cultuur van een specifieke bevolkingsgroep kan namelijk een belangrijk voordeel zijn, juíst vanwege de mogelijke kwetsbaarheid van mensen uit die groep. Belangrijker is het dat de advocaat zich bewust is van zijn positie en handelt overeenkomstig de gedragsregels.”
Huan Tan, deken in Utrecht, kan wel meevoelen met de zorgen van Van Win. “Ik kan me voorstellen dat hij zich zorgen maakt om het feit dat allochtone advocaten hun biculturele achtergrond gebruiken om klanten te werven. Maar de vraag is of daar ook echt misbruik van wordt gemaakt. Ik kan dat niet bevestigen. Overigens is het omgekeerde net zo waar: een buitenlandse cliënt vertrouwt erop dat een autochtone advocaat verstand heeft van het Nederlands recht en het Nederlandse stelsel, terwijl die cliënt dat niet kan controleren. Is het eigenlijk niet zo dat een cliënt altijd maar moet vertrouwen op zijn advocaat ? Een gemiddelde cliënt kan immers niet beoordelen of de advocaat bekwaam is. Dat op zich is al een probleem in onze kleine advocatuurlijke maatschappij. Het is de verantwoordelijkheid van elke advocaat om zijn eigen grenzen te bepalen.”
‘Advocatuurlijke omgeving’
Volgens Van Win is het van groot belang dat advocaat-stagiairs in een ‘advocatuurlijke omgeving’ worden grootgebracht en op die manier intensief leren over de kernwaarden en de beroepsethiek. Het gaat volgens de Haagse deken vaak mis in de praktijk van advocaten bij wie dat in onvoldoende mate is bijgebracht. In dat kader noemt hij vooral de ondernemer-stagiairs die werken voor eigen rekening en risico. Daarom heeft de Haagse Orde sinds februari 2011 bepaald dat ondernemer-stagiairs niet meer mogen werken onder het toeziend oog van een buitenpatroon, maar feitelijk op het kantoor van de patroon moeten werken. Van Win vindt het een goede zaak dat beroepsethiek in de nieuwe beroepsopleiding een belangrijker onderdeel wordt.