Burger verplicht naar civiele rechter als overheid dwangsom verbeurt

Een brief van een bestuursorgaan over de hoogte van een dwangsom als gevolg van het niet nakomen van een bestuursrechtelijke uitspraak is geen besluit in de zin van 1:3 Awb, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Burger verplicht naar burgerlijke rechter als overheid dwangsommen verbeurt

De rechtbank Noord-Nederland, sector bestuursrecht, had in een uitspraak van 5 juni 2015 het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze (‘het college’) opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 4.200,00. Het college heeft dat niet tijdig gedaan, zodat een dwangsom is verbeurd. Partijen waren het niet eens over de hoogte van de verbeurde dwangsom. Het college heeft toen bij brief van 28 januari 2016 de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 2.800,00.

Appellant in deze zaak was het daarmee niet eens en heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend. Het college heeft dat ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak zag zich in haar uitspraak van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:362) ambtshalve voor de vraag gesteld of het besluit waarbij de hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld een besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb, zodat daartegen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen openstaan.

De Afdeling komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. Zij oordeelt dat de rechtbank de dwangsom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb aan de uitspraak heeft verbonden. Volgens de Afdeling volgt uit deze bepaling en de parlementaire geschiedenis dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat betekent dat de brief waarbij het college de hoogte van de dwangsom heeft vastgesteld geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend, aldus de Afdeling.

Het resultaat is dat de appellant zijn recht moet halen bij de burgerlijke rechter. Hij moet dan de gemeente dagvaarden om de hoogte van de dwangsom vastgesteld en uitbetaald te krijgen.

Wij denken dat de Afdeling ook een andere redenering had kunnen volgen. Artikel 8:55d, tweede lid, Awb bepaalt alleen dat de artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing zijn, maar bepaalt niets over de bevoegdheid van de bestuursrechter. Ook de genoemde artikelen 611c en 611g Rv bepalen hierover niets. Omdat het hier gaat om een dwangsom door de bestuursrechter opgelegd, zou er ook heel wat voor te zeggen zijn geweest indien de bestuursrechter wel bevoegd zou zijn om het bestuursorgaan te veroordelen in het betalen van een dwangsom indien een bestuursrechtelijke uitspraak niet in acht wordt genomen. De burger wordt nu gedwongen een procedure bij de burgerlijke rechter te starten. Dat past niet bij de laagdrempeligheid die de bestuursrechter beoogt te bieden tegen overheidsoptreden. Zeker niet in het geval dat de overheid zelf rechterlijke uitspraken niet tijdig opvolgt. Zo nodig moet de wetgever dit rechtzetten.

Meer weten over deze organisatie(s)?

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven