Een vaccinatieplicht klinkt wellicht enger en vrijheidsbeperkender dan dat het, kijkend naar de landen om ons heen, uiteindelijk is. Oostenrijk, Frankrijk, Italië en België zijn al langer bekend met verschillende vaccinatieplichten ten aanzien van de meer ‘klassieke infectieziekten’. Zo kent België al langer een verplichte polioprik voor kinderen en is het in Duitsland voor kinderdagverblijven mogelijk kinderen te weigeren die niet tegen de mazelen zijn gevaccineerd. Weigeraars van deze plicht kunnen een boete verwachten. In Duitsland kan deze oplopen tot 2500 euro. Deze vaccinatieplichten tegen de klassieke infectieziekten vloeien veelal voort uit een dalende vaccinatiegraad. De WHO eist een vaccinatiegraad van 95%. Duitsland zat ten tijde van het invoeren van deze vaccinatieplicht hier al met 2.2 procentpunt onder. Nederland liet toentertijd weten een onderzoek in te stellen naar de vaccinatiegraad van kinderen en indien nodig ook hier te zoeken naar een mogelijke vaccinatieplicht bij deze kinderen. Het voorstel voor deze vaccinatieverplichting ligt momenteel nog bij de eerste kamer.
Is dit dan juridisch mogelijk?
In bovenstaande landen zijn (deze specifieke) vaccinatieplichten dus mogelijk. Daarnaast heeft het Europees hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) afgelopen jaar een belangrijk arrest gewezen waarin het EHRM een vaccinatieplicht onder bepaalde voorwaarden erkent. Ambassadeur Lennart Wierda heeft hier een tijd geleden al een artikel over geschreven. Vanwege de verschillende nationale constituties is niet direct te zeggen dat een vaccinatieplicht daarom in Nederland ook mogelijk is. Op grond van art. 11 van onze grondwet worden alle burgers beschermd tegen ongewilde bemoeienis met het lichaam door derden. Deze lichamelijke integriteit is naast art. 11 ook nog eens extra beschermd in art. 10 van de grondwet: lichamelijke integriteit is uiteraard ook te beschouwen als een kernelement van de persoonlijke levenssfeer. Het EVRM hanteert een vergelijkbaar systeem. Uit art. 8 EVRM vloeit eveneens de bescherming van de lichamelijke integriteit voort.
Beperking van grondrechten
Ondanks het duidelijke beschermingsbelang van bovenstaande artikelen, is het mogelijk om bepaalde grondrechten te beperken. Dit geldt ook voor het grondwettelijke recht op lichamelijke integriteit. De overheid is namelijk, ondanks de negatieve verplichting zich zoveel mogelijk te onthouden van de aantasting van de lichamelijke integriteit, op grond van art. 22 van de grondwet en art. 2 van het EVRM positief verplicht om respectievelijk maatregelen te nemen ter bevordering van de volksgezondheid en het recht op leven te beschermen in geval van een reëel en onmiddellijk levensgevaar. De parlementaire geschiedenis laat zien dat met name het voorkomen van infectieziekten een belangrijke voor de overheid weggelegde taak betreft. Een vaccinatieplicht is zo’n beperking op de lichamelijke integriteit en is alleen mogelijk als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Ten eerste moet de beperking bij formele wet zijn voorzien (dat wil zeggen, een wet die tot stand gebracht wordt door regering en Staten-Generaal tezamen via de grondwettelijke wetgevingsprocedure). Op dit moment bestaat zo’n wet niet. Ten tweede moet er een legitiem doel voor de beperking bestaan. Om een lang verhaal kort te maken: de bescherming van de volksgezondheid ís zo’n legitiem doel, alleen al vanwege het feit dat de grondwet zelf de bescherming van de volksgezondheid als zodanig bestempeld. Indien vaststaat dat een Covid-19 vaccinatie de volksgezondheid beschermt, kan een verplichte vaccinatie een legitiem doel zijn om de volksgezondheid te beschermen. Dit hangt echter wel af van de derde voorwaarde: de inbreuk op het grondrecht moet namelijk noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Deze voorwaarde, die niet uitblinkt vanwege duidelijkheid, houdt met zoveel woorden in dat de beperking van het grondrecht ten eerste in verhouding dient te staan tot het specifieke doel dat met de inbreuk wordt nagestreefd (in dit geval de bescherming van de volksgezondheid) en dit doel ten tweede niet bereikt kan worden met een minder ingrijpend middel. Bij deze derde voorwaarde zullen de noodzakelijkheid en de proportionaliteit getoetst moeten worden aan de wetenschap over onder andere de besmettelijkheid van Covid-19, de effectiviteit van het vaccin en de effectiviteit van de vaccinatieplicht als zodanig.
Het moge duidelijk zijn dat een minder vergaande vaccinatieplicht deze toets sneller zal halen dan een vergaande vaccinatieplicht. Een ‘minder vergaande vaccinatieplicht’ klinkt misschien onlogisch aangezien ‘een plicht’ nogal weinig ruimte voor nuance overlaat, maar het is natuurlijk wél mogelijk om bij een vaccinatieplicht te variëren tussen louter een verplichting bij grootschalige evenementen en een volledige directe plicht met een sanctie of geldboete als gevolg bij weigering. Deze laatste variant zet natuurlijk wel weer vraagtekens bij de effectiviteit van de vaccinatieplicht: blijkbaar zijn boetes of sancties nodig om de vaccinatieplicht te handhaven. Daarnaast zou een relatief grote bevolkingsgroep de vaccinatieplicht kunnen ontlopen door steevast de sancties en/of de boetes te accepteren.