Door veel zaken af te doen met een verkorte motivering handelt Het Hof van Discipline in strijd met een fundamenteel rechtsbeginsel. Dat geeft mij als advocaat een zeer onrustig gevoel. Ik vind het niet alleen respectloos ten opzichte van het recht, maar ook ten opzichte van de mensen die het betreft.
Door een tuchtzaak tegen mij kwam ik drie jaar geleden in aanraking met het Hof van Discipline. Aan de vooravond van de uitspraak in hoger beroep van het Hof van Discipline dacht ik nog dat het allemaal wel goed zou komen en dat het Hof – in zijn beslissing – zou ingaan op mijn (deels nieuw) aangevoerde argumenten. Dat was ik immers als advocaat zo gewend uit de civiele procespraktijk.
Ik hield mijn cliënten namelijk altijd voor dat rechterlijke instanties hun beslissingen dienen te motiveren en dat in hoger beroep de zaak weer volledig opnieuw wordt beoordeeld. Vooral nu ik mijn rol en mijn positie in appel in het kader had geplaatst van een breder debat over de kernwaarde van de letselschadeadvocatuur verwachtte ik dat het Hof daar expliciet op zou in gaan.
Tot mijn verbazing volstond het Hof echter met een verkorte motivering. Het Hof deed de zaak af met de mededeling dat het onderzoek in hoger beroep niet had “geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad…..”.
Ik kon mijn ogen niet geloven. Hoe kon de beoordeling van mijn nieuwe stellingen zijn inbegrepen in de beschouwingen en de gevolgtrekkingen in de beslissing van de raad? Want die stellingen waren er toen nog helemaal niet!
Van een Hof dat bestaat uit rechter(s) en advocaten en in laatste feitelijke én hoogste instantie beslist, mag men toch meer verwachten? Was het niet alleen aan de Hoge Raad voorbehouden om van een verkorte motivering gebruik te maken (artikel 81 RO)? Of had ik dat verkeerd begrepen tijdens mijn eerste college ;Algemene Inleiding van prof. Tak uit Nijmegen?
Na enige onderzoek stuitte ik al snel op artikel 121 van de Grondwet. De vonnissen moeten de gronden inhouden waarop zij berusten, aldus de Grondwet. Ook – na raadpleging van – de Wet RO (artikel 5 lid 1) en de Advocatenwet (artikel 48 lid 1 en 57 lid 2) werd mij duidelijk dat ik toch goed had opgelet.
De motiveringsplicht was zelfs een fundamenteel rechtsbeginsel, zo bleek mij. En dat klinkt ook wel logisch, omdat de beslissing van een rechter voldoende inzicht moeten geven in zijn of haar gedachtegang. Zowel voor partijen als voor derden. De beslissing dient eveneens controleerbaar en aanvaardbaar te zijn, aldus de Hoge Raad in Vredo/Veenhuis (HR 4 juni 1993, LJN: ZC0986).
Voor mij was het duidelijk dat een dergelijke verkorte motivering in strijd was met de wet. Saillant detail was dat de Nederlandse Orde van Advocaten bij brief van 23 juni 1986 de minister van justitie destijds had afgeraden om de verkorte motivering aan de Hoge Raad toe te kennen. De Algemene Raad van de Orde vond dat geen goede ontwikkeling. De rechter moest toch echt de gronden weergeven van zijn beslissing, aldus de Algemene Raad (Advocatenblad 5 september 1986 (aflevering 16, jaargang 66, p. 387-390).
Was hier nu sprake van een tuchtrechtelijke trend? Ook annotator GJK vroeg zich dat in 1996 al af in een noot onder de uitspraak van het Hof van Discipline van 16 december 1996 (zaak 2254).
Uit onderzoek van mijn echtgenoot mw. T. Eskes-Oosthout, die rechten studeert en bijzondere belangstelling had voor het onderwerp, volgde dat over de jaren 2011 tot en met 2014 het totale aantal verkorte uitspraken bij het Hof van Discipline gemiddeld 14 procent bedroeg van het totaal aantal gepubliceerde uitspraken. In de maanden januari tot en met april van het jaar 2015 werden er 16 verkorte uitspraken gedaan, wat ongeveer neerkomt op 14 procent. Conclusie: het gebruik van verkorte motiveringen bij het Hof van Discipline komt dus veelvuldig voor.
Deze ontwikkeling, die kennelijk al vele jaren speelt, geeft mij als advocaat een zeer onrustig gevoel. Ik vind het niet alleen respectloos ten opzichte van het recht, maar ook ten opzichte van de actoren die het betreft. Ik denk dat het de hoogste tijd wordt dat ons hoogste tuchtcollege eens in de spiegel kijkt en voortaan het recht eerbiedigt zoals dat in politiek Den Haag is bedacht!
Tom Eskes is letselschadeadvocaat te Dordrecht