Een kwart eeuw geleden werd advocaat Toon van Mierlo hoogleraar burgerlijk (proces)recht aan de Erasmus Universiteit, in de stad van ‘zijn’ Feyenoord. Werken op grote kantoren, KEI, het bewijsrecht – alles zou volgens hem beter lopen als men maar meer ‘inclusief’ zou denken.
Jaa, voetbal! De ogen van Toon van Mierlo glinsteren als wordt aangekondigd dat we het óók gaan hebben over voetbal. En vooral over Feyenoord – hij is een echte supporter. Als het even kan bezoekt hij de thuiswedstrijden, als zijn twee oudste zoons er ten minste niet met de kaartjes vandoor zijn. “Weet je dat de club me eens ‘professor Feyenoord’ heeft genoemd?” Er is niet veel voor nodig om Van Mierlo over zijn club aan het praten te krijgen. Maar de aanleiding van dit gesprek is niet het kampioenschap van Feyenoord, alweer een jaar geleden, wel zijn 25-jarige professoraat. Op 1 september 1993 werd Van Mierlo benoemd tot hoogleraar burgerlijk recht aan de Erasmus Universiteit.
U bent iets langer advocaat – sinds 1988. Waar ziet u de grootste veranderingen, in de advocatuur of op de universiteit?
“Op de universiteit. De studie moet op korte termijn worden voltooid. We zeggen tegen studenten: lees die bladzijde wel, die niet, dat arrest wel maar dan alleen dat stukje. Dat heet studeerbaarheid. Ik vind het meer voorkauwen. Vroeger – ja, opa vertelt – studeerde je het hele jaar en aan het eind deed je tentamen. Je moest alles hebben gelezen, ze konden alles vragen. Nu sturen universiteiten op output en minder op input in het hoofd van de rechtenstudent. Er is te weinig tijd om de stof te laten bezinken. Daarnaast de digitalisering. Een zegen, want je kunt alles makkelijk opzoeken. Maar dóén ze het ook? Als ze een boek moesten kopen van zestig euro, dan lazen ze het zéker, want anders is het zonde van het geld.”
En dat stroomt de advocatuur in?
“De instroom is heel divers. Je ziet snel de goede studenten en wie dus kans heeft in de advocatuur. Maar bij velen zit het systeem van het recht niet goed in het hoofd. Daarom is de nieuwe beroepsopleiding advocatuur een goede ontwikkeling – ik weet dat ik voor eigen parochie preek omdat ik in de commissie-Kortmann zat. Ik was met mijn beroepsopleiding, dertig jaar geleden, klaar met tien namiddagen. Dat was veel herhaling van de universitaire stof. Nu is het met het minor-major-systeem veel intensiever, prima. Voor sommige kantoren gaat zelfs dat niet ver genoeg. Die hebben eigen opleidingen, en ook daar ben ik voorstander van.”
Inclusief denken
Grote veranderingen in een kwart eeuw. Ik wilde toen weten hoe het zat, zegt Van Mierlo. “Niet om een nerd te zijn onder mijn vriendjes. Het gaf wel voldoening als ik het begreep, en dat geldt nog steeds. De attitude van studenten nu is veel meer: moet ik de stof kennen voor een tentamen, dan let ik op. Anders geloof ik het wel. Dat is jammer.”
Van Mierlo’s houding is geïnspireerd door zijn overleden vader: inclusief denken. Zoek niet sec een antwoord op een probleem, want mogelijk ontstaat dan een nieuw probleem. Ook dat moet in ogenschouw worden genomen – niet om het moeilijker te maken, wel om vooruit te denken. Dat ‘inclusief denken’ wil hij in het onderwijs overbrengen, maar het is ook een uitdaging voor advocaten en de wetgever.
Maar die inclusieve methode was, samen met nog een gedegen universitaire rechtenstudie, geen garantie voor een succesvolle start als advocaat. Van Mierlo herinnert zich nog een van zijn eerste zaken, die hij kreeg toegespeeld van wat hij ‘de beste advocaat die ik ken’ noemt: Rogier Duk, toen nog verbonden aan De Brauw Blackstone Westbroek. “Het was een ontslag op staande voet. Ik had geen idee hoe ik het moest aanpakken en zelfs niet waar te beginnen. Ik nam het in mijn hoofd mee naar huis en kwam er niet uit. Ik had rechten gestudeerd, ik zat bij een mooi kantoor, waarom lukte dit niet? Ik voelde dat ik zoveel moest doen, dan belde die, dan dit formulier, dan die brief, wat een vervelende baan. Tranen in mijn ogen. Maar ik kreeg goede hulp van mijn kamergenote, nog altijd een vriendin. Zo werkt het vaak: niet alleen, wel in teamverband. Zo doen we dat hier ook bij het opleidingsinstituut van NautaDutilh, het ND-Instituut.”
Als Van Mierlo negen jaar voltijds hoogleraar is, wordt hij door een kantoor buiten de Randstad benaderd om weer terug te keren naar de advocatuur. “Ik dacht: als je wilt voetballen, dan in de eredivisie. Dus keerde ik terug naar mijn eerste kantoorliefde. Daar was ik verantwoordelijk voor het kennismanagement, maar ik wilde ook de praktijk in. Om compagnon te worden wilden ze me daar het hele traject van twee jaar laten doorlopen. Daar voelde ik me te goed voor; binnen een half jaar was ik partner bij NautaDutilh.”
Een heel ander kantoor? Kom nou, tussen de grote (Zuidas-)kantoren bestaat geen onderscheidend vermogen, zegt hij. Van Mierlo kende ‘de biotoop’ van De Brauw en dan denk je snel: er is niks anders dan dat. Maar na twee maanden Nauta wist hij niet beter, maar wel: “De onderlinge sfeer is hier erg goed.”
Bij De Brauw niet dan?
“Dat zeg ik niet. Maar hier is het opvallend gezellig. Dit is het verschil: elders zit je in een maatschap van zeventig partners die zichzelf het hoogste toedichten en hier kunnen ze dat beter relativeren. Misschien zegt dat iets over mijn zuidelijke aard. Je kunt ook niet zeggen dat het ene Zuidas-kantoor evident beter is dan een ander. Het niveau waarop je wordt bediend is identiek. Allemaal goede kwaliteit, allemaal degelijk, de één maakt het misschien wel wat ingewikkelder dan de ander.”
Juist omdat de toptienkantoren zo veel op elkaar lijken, is er volgens Van Mierlo sprake van een stevige concurrentie op het gebied van zaken binnenhalen en het werven van goede juristen. “Net als bij voetballers geldt voor hen: welke club past goed bij mij? Toen ik bij De Brauw kwam, zei dat kantoor me niks. Je zag wat de dresscode was, iedereen hetzelfde grijze pak, dus kocht je dat ook en had je over kleding verder geen gedoe. Er zijn kantoorgenoten met wie het klikt en anderen met wie je geen klik hebt. Die laat je links liggen, dat is overal zo. Voor advocaat-stagiaires zijn sfeer, aandacht en warmte het belangrijkste.” Het gevoel erbij te horen – tegenwoordig heet dat inclusiviteit, indachtig Van Mierlo’s vader.
Meer regie
Van Mierlo’s hang naar inclusiviteit is ook een oproep aan de Raad voor de rechtspraak, maar waaraan binnen het project KEI geen gehoor is gegeven. Met KEI, zegt Van Mierlo, moeten we vooral blij zijn. Het idee van digitalisering als kwaliteitsslag is fantastisch. Met meer regie was het zeker en tijdig gelukt. “Maar de Raad heeft het allemaal te veel zelf willen doen. Over wat wij als advocatuur hebben bedacht om KEI tot een succes te maken, zijn rechters laaiend enthousiast. Wat de Raad heeft bedacht, wordt matig gewaardeerd. Had nou een regiebureau voor de hele juridische keten ingesteld en het ontwikkelen en implementeren niet, zoals nu, alleen overgelaten aan het eigen IT-bureau van de Rechtspraak. Dat deelde te weinig en daarmee was het KEI-project gedoemd te mislukken. Het was te veel gericht op de Rechtspraak zelf. KEI was nog niet aangenomen of er staat in de krant dat er duizend griffiemedewerkers uit moeten. Had ze maar vrijgemaakt om KEI te laten slagen. En geef rechters, die het al zwaar hebben, de tijd om te leren hun werk te doen in een nieuwe digitale omgeving. De pressure cooker van nu leidt tot mislukking.”
Vooralsnog staat KEI on hold.
“Bij de Hoge Raad en de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland gaat het gelukkig door. We weten niet hoe de uitrol eruit ziet. Ik houd m’n hart vast. Advocatenkantoren hebben veel geïnvesteerd, de rechtspraak móét door, wat mij betreft onder een extern regiebureau. We wisten allemaal toen met KEI werd begonnen dat de track record van de overheid op het gebied van digitalisering niet best is. Na deze koudwatervrees is het, volgens mij, bij de Hoge Raad en de beide rechtbanken goed gaan lopen. Op het gebied van wetgevingstechniek is KEI een knap staaltje, veel bewondering voor Fred Hammerstein: één procesinleidend stuk, verval van het onderscheid tussen dagvaarding en verzoekschrift – zet dat nu door. En trek de portemonnee, wees niet zo Hollands zuinig. Alle advocatenkantoren, door KEI al aardig op kosten gejaagd, moeten nu twee systemen in de lucht houden. Ik weet niet of de Raad voor de rechtspraak zich dat realiseert.”
Commercial court
Van KEI naar het Netherlands Commercial Court is maar een kleine stap: het NCC gaat ervan uit dat KEI loopt. Van Mierlo ziet het NCC als een goede aanvulling én als een concurrent van de manier waarop hijzelf is gepokt en gemazeld in internationale geschilbeslechting: arbitrage. Maar arbitrage heeft vooral voordelen boven het NCC.
Van Mierlo twijfelt of het NCC jaarlijks wel de 125 zaken in eerste aanleg gaat doen, die zijn voorspeld. “Kies je voor een procedure bij het NCC, dan kies je voor het Nederlandse procesrecht, en de Engelse taal. Vaak is het materiële recht ook Nederlands. Maar er is te weinig nagedacht over de vraag wat er gebeurt als buitenlands materieel recht van toepassing is. Dat zal weliswaar uitzondering zijn, maar dan loopt het systeem niet goed. Bij de Hoge Raad kun je immers in de regel niet klagen over toepassing van het buitenlands recht.”
Het voordeel van het NCC is volgens Van Mierlo – naast procederen in het Engels, waarmee het NCC een concurrent wordt van bijvoorbeeld het Londense commercial court – de mogelijkheid van hoger beroep. Het is overheidsrechtspraak, dus transparant. Bij arbitrage staat de vertrouwelijkheid voorop, er wordt geprocedeerd achter gesloten deuren. “Arbitrage kies je vanwege de neutraliteit van het forum. Een Nederlands bedrijf wil niet bij een Londens court, een Brits bedrijf wil niet voor het NCC, dan kiezen ze voor arbitrage. Een arbitraal vonnis kan in ongeveer 150 landen ten uitvoer worden gelegd, bij het NCC is dat alleen in de landen van de Europese Unie. Op papier is het NCC een concurrent van arbitrage, maar in de praktijk moet ik het nog zien gebeuren. Brexit kan een kans zijn voor het NCC: na Brexit zal een Engels vonnis hier minder makkelijk ten uitvoer kunnen worden gelegd, dat maakt een NCC aantrekkelijker. Zelf lijkt mij arbitrage nog altijd aantrekkelijker. Toch zeg ik: give it a try.”
Noden van de praktijk
Hoopvoller is Van Mierlo gestemd over enkele wetgevings-initiatieven, zoals de vernieuwing van het beslagrecht. Het huidige, uit 1838, is op sommige punten onwerkbaar geworden. Sowieso wordt Van Mierlo blij van wetgeving die oog heeft voor de noden van de praktijk. “Neem de consultatiewet die een einde wil maken aan thans in het zakelijke rechtsverkeer tamelijk gangbare bedingen die overdracht of verpanding van handelsvorderingen uitsluiten. Is een vordering niet overdraagbaar, dan heb je activa waarmee je eigenlijk niks kunt doen – je moet wachten tot het geld binnenkomt. De regeling die wordt voorgesteld is zeer bruikbaar voor de praktijk, want die leidt tot een grotere inzetbaarheid van zakelijke vorderingen voor financieringsdoeleinden.”
Oog hebben voor de noden van de praktijk, dat is ook inclusief denken. Dat deed de wetgever weer niet bij de modernisering van het bewijsrecht. “Er worden dingen bedacht die vervolgens in de advocatuur worden geplempt. Die moet aan frontloading gaan doen. Vóórdat je aan een procedure begint, moet je de zaak bewijsrechtelijk van voor tot achter rond hebben, later krijg je die kans niet meer. Een verzwaarde substantiëringsplicht. Daar word ik droevig van. Dat is te veel geschreven voor (en door)rechters, want frontloading is mooi voor de rechtspraak, het verkort de doorlooptijden. Mijn verwachting is dat de tijd die met procederen is gemoeid voor cliënten veel langer gaat worden, omdat het bewijs maanden van tevoren moet zijn verzameld. Hier wordt te weinig rekening gehouden met de praktijk. Dit is wel heel erg streng voor de advocatuur, je voelt je gekneveld.”
Die strengheid en gebrek aan inclusiviteit voelde Van Mierlo ook lange tijd als voorzitter van de Geschillencommissie Zorgverzekeringswet. Mensen die hun zorgpremie niet kunnen of willen betalen worden na zes maanden achterstand – het gaat dan om ongeveer 600 euro – aangemeld bij Zorginstituut Nederland. Ze blijven dan wel verzekerd, maar betalen ongeveer dezelfde premie plus een maandelijkse opslag van zo’n 30 euro aan het Nederlands Zorginstituut. De achterstand van 600 euro blijft bestaan. “Anders dan je zou denken, wordt met die 30 euro niet de schuld niet afgelost, maar wordt het Zorginstituut in stand gehouden. De verzekeraar stuurt deurwaarders, er komen proceskosten bovenop, en uiteindelijk moeten die mensen niet 600 euro maar het veelvoudige betalen. Dat gaat me aan het hart. Er is nu wel een kentering zichtbaar, maar ook hier had een regiebureau niet misstaan.”
Coolsingel
Dan is er altijd nog het voetbal, waar Van Mierlo deze zorgen kan vergeten en waarvoor je hem ’s nachts wakker kunt maken. Sinds 1964 komt hij in het stadion – “met een hoofdletter S”. Op zijn telefoon laat hij een foto zien van zijn jongste zoon, zeven jaar, in een Feyenoordshirt. Op zijn kamer een foto, genomen op de Coolsingel, bij de huldiging van de landskampioen – zelf stond Van Mierlo er niet tussen, te veel lawaai, bier en rook. In de hoek het ingelijste kampioensshirt, op een standaard, altijd te bewonderen als hij over zijn computer heen kijkt.
Kader: Wie is Toon van Mierlo?
Toon van Mierlo (Rotterdam, 1957) studeerde tussen 1976 en 1981 rechten in Nijmegen, waar hij in 1988 promoveerde op Fiduciaire zekerheid, vuistloos en stil pand. Na zijn promotie werd hij advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek, tot hij – net partner – in 1993 werd benoemd tot hoogleraar burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2002 werd hij opnieuw advocaat, bij De Brauw en sinds 2007 advocaat/partner bij NautaDutilh. Sinds 2016 is hij ook hoogleraar burgerlijk recht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Momenteel is hij als adviseur verbonden aan NautaDutilh.
Van Mierlo is redactielid van het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR), vaste annotator van de Nederlandse Jurisprudentie, voorzitter van de deelredactie Tekst & Commentaar Burgerlijk Rechtsvordering en lid van de Asser-adviesraad en auteur in de Asser-serie (deel: Vermogensrecht Algemeen (3-IV) respectievelijk Zekerheidsrechten (2016)).Als specialist in (internationale) geschilbeslechting treedt hij veelvuldig op als arbiter in nationale en internationale (bouw- en handels-)arbitrages. Hij is ook lid van het college van arbiters van de KNVB.
Van Mierlo is getrouwd met een juriste, en heeft vijf kinderen. Twee zoons studeren rechten in Rotterdam, een dochter in Utrecht.
Kader: Surprise party voor Professor Feyenoord
Het is 31 juli 2017 als mevrouw Van Mierlo een surprise party heeft georganiseerd voor de zestigste verjaardag van haar man. De bedrijfsjurist van Feyenoord nodigt hem in De Kuip uit om te praten over een zaak. Gebeurt vaker: zowel NautaDutilh als Toon van Mierlo doet regelmatig zaken voor Feyenoord.
Met enige tegenzin gaat Van Mierlo – hij heeft er een zware collegedag opzitten en de zaak dient pas over zes weken. Waarom nu al dat voorbereidend gesprek? In plaats van in de kamer van de bedrijfsjurist voor de bespreking, belandt Van Mierlo in het restaurant van De Kuip, waar honderd gasten er een feestje van maken.
Daar krijgt Van Mierlo een Feyenoordshirt met de handtekeningen van de complete selectie die net landskampioen was geworden. “Ik was als een kind geroerd”, zegt hij. Onder de lijst waar het shirt in zit, en dat nu op een standaard op zijn werkkamer bij NautaDutilh staat, staat een koperen plaatje: ‘Ter gelegenheid van de 60ste verjaardag van mr. Toon ‘professor Feyenoord’ van Mierlo.’