De individuele moraal aan de kapstok

Delen:

Foto: Chantal Ariëns

Schrijver en jurist Roxane van Iperen, begonnen bij NautaDutilh, vindt dat juristen meer moeten nadenken, écht nadenken. Over bijvoorbeeld hun rol als tolk tussen de rechtsstaat en de burger, het verschil tussen individuele moraal en bedrijfsmoraal en de vraag waarom het maar niet lukt met de diversiteit op grote kantoren.

“Overal en nergens. Binnen- en buitenland. Nederland, België, Spanje. Ieder jaar een verhuizing, dat is mijn jeugd. Mijn ouders scheidden toen ik jong was, mijn oudere zus en ik gingen met mijn moeder mee; zij kreeg daarna nog drie kinderen. Met haar nieuwe man begon mijn moeder een eigen bedrijf, mijn vader werkte bij een bank. Mijn achtergrond heeft met andere woorden niets te maken met mijn opleiding tot jurist. In mijn familie zitten geen rechters, geen officieren van justitie, geen advocaten.

“Ik was een jaar of zestien toen ik vanuit Zuid-Spanje in mijn eentje terug naar Nederland ging en op een gymnasium in Brabant terechtkwam. Daar keken ze wat vreemd van me op.  Ik woonde alleen bij mijn vader, ik had alleen maar zomerkleren en een wilde bos haar, ik had nog nooit Latijn gehad. Ik haalde allemaal enen, ik miste mijn broertje en zusjes, en iedereen vond dat ik beter naar de havo kon gaan. Als iemand op die leeftijd zoiets tegen je zegt, dat je iets niet kunt, maakt dat best indruk. Het lag voor de hand dat ik van school ging en naar een scholengemeenschap vertrok. Maar ik dacht: fuck it. In een jaar heb ik Latijn ingehaald, en ik slaagde in één keer. Achteraf gezien is dat wel een bepalend moment in mijn leven geweest, denk ik. Onlangs kreeg ik een lieve brief van de vrouw die mij destijds bijles Latijn heeft gegeven. Ik krijg meer berichtjes van leraren uit die tijd. Dat ze het zo grappig vinden dat ik schrijver ben geworden.”

Eigen stem

“De keuze voor rechten was redelijk arbitrair. Ik wilde maar één ding: het huis uit. Naar Amsterdam. Ik dacht nog steeds dat ik niet al te snugger was en rechten was niet heel ingewikkeld, zei men. Ik heb in mijn studietijd vooral veel gewerkt, overdag op kantoor en ’s avonds gaf ik dansles en werkte ik in de horeca. Af en toe wist een docent me te boeien en zo kwam mijn rechtsgevoel langzaam tot leven. De al jaren geleden overleden Roelf Stutterheim bijvoorbeeld was zo’n docent; een bijzondere man, met roze All Stars onder een pak. Hij zette studenten aan het denken: waarom zitten we hier, wat doen we? Hij typeerde de toename van de claimcultuur in onze maatschappij met de zin: ‘pech moet weg’. Hoe wij als samenleving alles willen beheersen, geen tegenslag meer accepteren en alle risico’s willen uitsluiten; alles verzekeren of iemand aansprakelijk stellen. Stutterheim voorspelde dat juristen in die samenleving een steeds grotere rol zouden spelen, maar vond dat niet per se positief. Dat begreep ik niet: wij waren toch de juristen van de toekomst? Hij dwong ons daarover na te denken. Stutterheim liet zijn stem ook buiten de academie horen, als columnist voor de Volkskrant. Dat soort eigengereide mensen heb je nodig om uit systemen te breken. Toen ik het later eng vond mijn eigen stem te laten horen, dacht ik weer aan hem.

“Stutterheim kreeg gelijk: het aantal juristen en advocaten, de omzetontwikkeling van de branche: het blíjft groeien. Maar een universitaire opleiding betekent niet per definitie dat mensen ook écht leren nadenken, over hun vak en over hun rol in de wereld. Ik keek vroeger best op tegen kinderen die al jong wisten dat ze rechten zouden gaan studeren, omdat ze waren opgegroeid in een omgeving waarin veel mensen advocaat of rechter waren. Ik dacht dat zij een enorme voorsprong hadden, in hun ontwikkeling en manier van denken. Maar echt leren reflecteren op de grondslagen van de advocatuur of de rechtspraak, je verdiepen in het bestaansrecht van je professie, en de mensen die je bedient – mensen die vaak helemaal niet dezelfde achtergrond hebben als jij − dat moet uit jezelf komen. Vaak zie je dat mensen die hun hele leven in dezelfde omgeving zitten, zich nog nauwelijks ontwikkelen. Als ik bepaalde studiegenoten uit die tijd tegenkom, denk ik soms: holy shit, je bent nog precies hetzelfde als toen.”

Blonde krullen

“Ik koos na mijn studie voor de grote advocatuur, omdat ik ervan uitging dat daar de slimste mensen zaten. De arbeidsmarkt was eind jaren negentig goed, maar Nauta had een soort UvA-stop; aan die opleiding werd een beetje lacherig gerefereerd als een ‘cursus rechten’. Ik had een goed CV − met veel werkervaring − en werd toch aangenomen – hoewel velen op kantoor vast dachten dat het meer te maken had met mijn blonde krullen. Die geluiden ontgingen mij natuurlijk niet. Ik heb er een geweldige tijd gehad, waaraan ik een paar echte vrienden heb overgehouden. Onder de partners liepen enkele briljante geesten rond, van wie ik veel leerde; met sommigen heb ik nog contact. Maar ik leerde in die tijd ook af om tegen mensen op te kijken om de functie die ze hebben, de status of het geld. Echte intelligentie heeft daar vaak niets mee te maken. Genoeg mensen die bij dit soort kantoren werken, hebben van huis uit bepaalde mores, taal en lichaamshouding meegekregen en komen om die reden al een heel eind. Er bestaan veel geschreven en ongeschreven regels in de grote commerciële advocatuur waarvan niemand mij het ‘waarom’ kon uitleggen; ik wilde me daaraan niet conformeren.”

Herkenbare habitus

“In het Westen denken we vaak dat je alles kunt bereiken als je maar hard genoeg werkt. In zo’n cultuur bestaat weinig empathie voor de groep die achterblijft. Men redeneert: als ik het kan, en jij redt het niet, dan ligt dat aan jou. Het is begrijpelijk dat mensen zo denken, want stel je eens voor dat je moet toegeven dat je (ook) succesvol bent geworden om redenen waarmee jij persoonlijk niet zoveel te maken hebt. Toch is het jammer dat mensen daarop niet echt reflecteren. Neem diversiteit. Waarom lukt het maar niet om de top van de advocatuur een betere afspiegeling van de samenleving te laten zijn? Vrouwen en mensen met een andere culturele achtergrond vallen onderweg naar boven met bosjes af. De mensen aan de top geven altijd hetzelfde antwoord: wij geven iedereen een kans, maar vrouwen gaan nou eenmaal baren en willen voor de kinderen zorgen. ‘Als je parttime wilt werken, ga je maar naar de rechterlijke macht’ − ik heb het vaak gehoord. Minderheden zouden geen kritiek kunnen verdragen, omdat die zijn opgegroeid als prinsjes en bij de minste kritiek zouden vertrekken. Dus wat je overhoudt, is the best of the best. Deze manier van denken is defaitistisch en negeert een andere realiteit. Als er twee student-stagiaires solliciteren en de een is blond en ziet er studentikoos slordig uit met een naar bier ruikend pak en de ander is van Turkse origine en ziet er onberispelijk uit, maar draagt schoenen met vierkante neuzen en witte sokken, is de kans groot dat de blonde jongen wordt gekozen. De herkenbare habitus wint. Systemen zijn op dit soort pijlers gebouwd. Als ik dit soort dingen zeg, voelen mensen zich vaak aangevallen. Maar het gaat niet om hen persoonlijk, het gaat om het systeem. Ja, ook die blonde studentikoze man met het vieze pak kan heel leuk en intelligent zijn, dat zeg ik niet. Zet je ego aan de kant en ontleed de vraag waarom het, ondanks de diversity officers en een enkele vrouwelijke partner hier en daar, toch maar niet lukt om te diversifiëren. Als je in de juridische wereld werkzaam bent, heb je de verantwoordelijkheid daarover na te denken. Dan kun je niet wegkomen met: ik werk hard, dat moet jij ook maar doen.”

Maatschappelijke voorhoede

“Deze manier van redeneren is natuurlijk niet typisch voor de advocatuur. In veel omgevingen waar mensen werken met een homogene achtergrond, zie je het terug. In de bouw werkt weliswaar een heel ander slag mensen, maar ook daar zijn structuren te herkennen, bepaalde mores en taalgebruik. Het verschil is: wie als stratenmaker werkt, en minder status of middelen heeft om te overleven, wordt continu gedwongen zich aan te passen. Dat geldt ook voor vrouwen, van wie na de geboorte van hun eerste kind wordt verwacht dat ze zich 200 procent geven, en die talloze detours moeten nemen om overeind te blijven. Mannen die vader worden hebben daar minder last van.

“Ik schrijf er vaak over: van mensen die een vooraanstaande positie in de samenleving innemen – of dat nu in de publieke, politieke of corporate wereld is − mag worden verlangd dat ze over die samenleving en hun eigen positie nadenken. Juristen zijn onderdeel van die maatschappelijke voorhoede. Het feit dat in Frankrijk een totaal ongeorganiseerde bende van gele hesjes de straat op gaat, is een signaal. Nee, in Nederland gaat het heel anders, dat weet ik ook wel, bij ons zijn de sociale verschillen veel kleiner. Maar we kunnen niet aan de ene kant een geglobaliseerde kijk hebben als het om economische belangen gaat, maar ons terugtrekken achter landsgrenzen als het om onderwerpen als migratie, technologie, of sociale ongelijkheid gaat. Wat zich in de VS, of Frankrijk, afspeelt, zijn voorbodes van hoe de wereld eruit gaat zien.

“De jurist is bij uitstek degene die in deze discussies een rol zou kunnen spelen. De jurist is per definitie een generalist, die aan de ene kant de ordeningsmechanismen van het recht kent en tegelijk de vertaalslag moet maken naar mensen van allerlei pluimage. De jurist is de tolk tussen de rechtstaat en de burger. Dat realiseren we ons vaak niet, omdat we zo druk zijn, maar dat zijn we wel. Wie die rol serieus neemt, moet begrijpen wat er op systeemniveau gebeurt; als we bijvoorbeeld naar de regulering van internet, databezit en de grote techbedrijven kijken, hebben we de boot totaal gemist. De professional van tegenwoordig zegt: dit kan ik voor je doen en dan stopt het. Het is die mentaliteit die ten grondslag lag aan de financiële crisis en in die bubbel leven we nog steeds. De kapitaaleisen voor Nederlandse banken zijn omlaag gegaan, en vervolgens claimt onze minister van Financiën, Wopke Hoekstra, dit als een succes. Hij heeft het over ‘risicovermindering’. Ik weet niet of het komt doordat hij altijd in een Angelsaksisch systeem heeft gezeten, maar ik schrik daarvan. Wat hebben we nou van die financiële crisis geleerd, vraag ik me af.”

Minder sociaal

“Sinds ik ben gaan schrijven, krijg ik wel eens mailtjes van mensen uit de advocatuur die koffie willen drinken; ze willen ‘iets anders’, maar weten niet hoe ze dat voor elkaar moeten krijgen. Ik heb ook geen idee natuurlijk, maar ik raad mensen – vooral vrouwen – wel altijd als eerste aan om minder sociaal te worden. We leven in een wereld waarin sociaal gedrag wordt beloond, of dat nu met likes op Facebook is of met een promotie op kantoor. Als je je op dagelijkse basis steeds conformeert, wordt het erg moeilijk om een drastische stap te zetten. Minder sociaal betekent niet onaardig zijn, maar je niet conformeren aan zaken waarvan je intrinsiek betwijfelt of ze zinnig zijn – groot én klein.

“We dwepen met zogenaamde ‘gekke geesten’ als Steve Jobs, maar ondertussen creëren veel bedrijven een kantoorcultuur met conformisten. Dan verandert er natuurlijk niets. In de financiële crisis van 2008 hebben advocaten en juristen ook een rol gespeeld. Ook zij hebben een hand gehad in het opblazen van het systeem. Is er sindsdien iets veranderd? Nee. Het gaat weer goed in de business en de fusieadvocaten trekken weer aan de touwtjes. Maar het merendeel van dat werk wordt gedaan door jonge mensen en straks door kunstmatige intelligentie. Dat betekent dat de voorhoede, de partners en medewerkers, zich zou kunnen bezighouden met belangrijker zaken en een visie voor de toekomst zou kunnen ontwikkelen.”

Sleutelpositie

“Door het onderzoek voor mijn boek ’t Hooge Nest heb ik andermaal geleerd dat de maatschappelijke voorhoede van de samenleving tijdens de bezetting geen lovenswaardige rol heeft gespeeld; de hogere ambtenarij, het notariaat, het bedrijfsleven… Ook na de oorlog is er nauwelijks reflectie geweest op de rol die mensen in de oorlog hebben gespeeld. Hetzelfde gebeurde na de financiële crisis. En dat terwijl we in een wereld leven die fundamenteel in transitie zit. We maken een sprong richting rechts populisme, de vervuiling is amper te beteugelen, een klasse van steenrijken domineert, een handjevol techbedrijven weet alles van ons en we doen niets. We hebben onze innerlijke moraal geëxternaliseerd; het kader van de wet is de enige grens. Kan het, dan doen we het. Als zich dertig jaar geleden een puissant rijke Russische cliënt meldde, was er altijd wel een compagnon die zei: dat doen we niet. Dat zul je tegenwoordig niemand meer horen zeggen. We laten uitzoeken waar het geld vandaan komt, en als dat een beetje netjes te traceren is, prima. We hebben onze persoonlijke moraal in dat opzicht gesplitst van de bedrijfsmoraal. We leren onze kinderen dat ze niet mogen liegen, niet vals mogen spelen, hun snoep moeten delen, niet mogen vreemdgaan, en vervolgens gaan we naar kantoor en hangen we die individuele moraal aan de kapstok. We nemen een systeemmoraal aan die niets meer te maken heeft met wie wij als mens zijn. Iemand kan naar de kerk gaan en ondertussen woekerhypotheken aan bijstandsmoeders verkopen.

“Dat is mijn boodschap, ook als ik lezingen geef: wij zijn de voorhoede. Wij, advocaten, juristen, schrijvers, journalisten, hebben een bevoorrechte positie. We hebben gestudeerd en zitten op sleutelposities in de samenleving. Met die positie komt ook een verantwoordelijkheid. Om die verantwoordelijkheid waar te maken, moeten mensen weer echt leren nadenken. Durven nadenken. Dus: ga eens niet een weekend naar New York, maar lees drie dagen lang een stapel boeken waardoor je anders naar een arrest gaat kijken. Of naar de wereld.”

Wie is Roxane van Iperen?

Roxane van Iperen (1976) is schrijver en jurist. Ze studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, doorliep haar advocaat-stage bij NautaDutilh en was aansluitend werkzaam als legal counsel in het bedrijfsleven. Sinds een paar jaar werkt Van Iperen als journalist. Ze publiceert onder meer in Vrij Nederland en het Financieele Dagblad, vooral over juridisch-financiële onderwerpen en machtsstructuren. Daarnaast is ze nog steeds actief als adviseur in het bedrijfsleven.

In 2016 debuteerde Van Iperen met haar roman Schuim der aarde (uitgegeven bij Lebowski), waarvoor ze de Hebban Debuutprijs won. Vorig jaar verscheen ‘t Hooge Nest, een boek over het huis in het Gooi waar ze woont. Van Iperen ontdekte dat twee joodse zussen tijdens de oorlog in dit huis een groot onderduik- en verzetscentrum runden. ’t Hooge Nest werd verraden en alle bewoners werden gedeporteerd, maar de zussen overleefden de oorlog.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Scroll naar boven