Na zijn boek over Congo ontwaarde David van Reybrouck in eigen land ook een vorm van overheersing. Hij noemde die ‘electoraal kolonialisme’ en hij bedoelde er onze hoogtijdagen van de democratie mee: verkiezingen voor vertegenwoordigende lichamen. Van Reybrouck schreef een pamflet Tegen Verkiezingen en vóór loting. Met het lot doorbreken we de diplomademocratie en treedt een werkelijke afspiegeling van de bevolking aan. Zo’n idee is makkelijker geopperd dan uitgevoerd. Toch wordt er in gemeenteland driftig geëxperimenteerd met gelote burgertoppen. Deels onder de naam G1000, deels onder andere namen, maar met telkens hetzelfde ideaal: een sporthal vol keukentafelgesprekken over politiek. Ultiem willekeurig gekozen (want gelote) burgers delibereren een zaterdag met elkaar en ontwikkelen plannen die ze zelf uitvoeren of aan de burgemeester overhandigen. Altijd mooi, natuurlijk. Maar moet het institutionele gemeenterecht ook iets met die G1000-beweging?
Er zit al veel energie in kritiek op Van Reybroucks probleemanalyse. Hij schijnt de zaak namelijk nogal te overdrijven. Bovendien gaat, bijvoorbeeld, een gelote Eerste Kamer de legitimiteit van het openbaar bestuur niet bevorderen. Het idee dat het landsbestuur deskundigheid vereist, stelt nog altijd meer mensen gerust dan de gedachte dat volgend jaar de buurman kan worden ingeloot in de Senaat.
Voor welk probleem is Van Reybrouck dan wel de oplossing? Vermoedelijk onder andere voor het functieverlies van politieke partijen. In 1917 voerde het staatsrecht op centraal en decentraal niveau het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging in. Een dergelijk stelsel gold als een ‘eisch des tijds’. De collectieve wilsvorming en de selectie van de kandidaten werden uitbesteed aan private verenigingen. Sindsdien schrijven politieke partijen verkiezingsprogramma’s en stellen zij de kandidatenlijsten vast.
Inmiddels functioneert alleen de SGP nog op de wijze die de grondwetgever een eeuw geleden voor ogen stond. De problemen van alle andere zijn, zonder te overdrijven, bekend: nauwelijks leden, nauwelijks gezag, nauwelijks kiezersloyaliteit. Mogelijk is de opstelling van kiezers fundamenteel veranderd van actief partijlid in die van een kritische toeschouwer. Mogelijk willen stemmers nog wel meedenken over planvorming, maar doen ze dat liever in een G1000-sporthal. In beide gevallen moeten we het lokale kiesstelsel opnieuw doordenken.