Allereerst is het handig om even te vermelden dat vennootschappen zowel hun statutaire zetel als hoofdbestuur in twee verschillende landen kunnen hebben. Het eerste begrip verwijst naar de plaats waar de rechtspersoon ingeschreven staat, als het ware zijn officiële adres. De tweede mogelijkheid heeft betrekking op de plaats waar de vennootschap de meeste activiteiten verricht, haar ‘management and control center’ heeft. Dit onderscheid is belangrijk omdat, wanneer we te maken hebben met twee (EU-)landen, vastgesteld moet worden welk recht van welke (EU-lid)staat van toepassing is. Ondernemingsrecht (en internationaal privaatrecht) kent al jaren een dilemma tussen deze twee leerstukken wat internationale situaties (kijk hieronder) betreft.
Voorbeeld
Stel dat een vennootschap zich in Polen opricht en daar ook haar hoofdbestuur heeft. Daarna zet de vennootschap zich om in België (bijvoorbeeld door de strategische locatie) zonder zich te ontbinden in het oorspronkelijke land – Polen. Onder dit scenario bestaat de vennootschap zowel in Polen als België. Het hoofdbestuur blijft in Polen, terwijl de vennootschap haar statutaire zetel (ook) in België heeft. In dit voorbeeld kunnen we dus spreken van grensoverschrijdende omzettingen.
Het addertje onder het gras: welk recht moet dan van toepassing zijn op de vennootschap, Pools of Belgisch? Of misschien allebei? Dit ligt niet voor de hand; het antwoord hangt er ook van af welk van de twee systemen de landen in kwestie gebruiken.
Botsing
Polen wendt de werkelijke zetel-leer aan, maar in België geldt de incorporatieleer (toevallig pas sinds 2019). Volgens deze regels moet het Belgische recht worden toegepast in onze casus – daar is de vennootschap opnieuw opgericht (= de statutaire zetel). Maar het (hoofd)bestuur van deze rechtspersoon verricht ook activiteiten in Polen, en daar heerst de feitelijke leer. Er is een kink in de kabel gekomen.
Hier zouden we dus misschien bij Europa kunnen aankloppen, zoals in veel grensoverschrijdende gevallen. Verrassend genoeg zijn er echter geen uniforme regels in het Europees kader. Van oudsher is het bepalen welk systeem gehanteerd moet worden aan de EU-lidstaten zelf overgelaten. Terwijl bijvoorbeeld Polen, Duitsland en Luxembourg naar de siège-theorie (‘hoofdkantoor’ uit het Fraans) neigen, vertrouwt het Belgische internationaal privaatrecht op de incorporatieleer, net als Nederland.
Aansprekende uitspraak
De situatie uit mijn bijdrage lijkt op de echte Europese casus, Edil Work 2. Daarin gaat het Italiaanse recht ervan uit dat een vennootschap waarvan het hoofdbestuur in Italië zich bevindt, automatisch onder het Italiaanse recht valt, no matter what. Maar kennelijk ten onrechte, omdat Luxembourg – waar het bedrijf uiteindelijk naartoe is verplaatst – daar ook aansprak op maakt. De rechtspersoon is daar opnieuw opgericht.
Volgens de Europese rechter kan zo’n gang van zaken de fundamentele vrijheid van vestiging (geldend voor bedrijven en burgers) belemmeren. De situatie waarin twee systemen van toepassing zouden kunnen zijn, is niet gunstig en leidt tot onduidelijkheden. Het is dus waarschijnlijk verstandig om afstand te doen van de werkelijke zetel-leer, zoals voorgesteld door het Europese Hof van Justitie. Conclusie: je kan niet van twee walletjes eten.
Academici stellen dat er eigenlijk een einde is gekomen aan het systeem van de feitelijke zetel. Als je hier meer over wil weten, schroom dan niet om deze en deze tekst te raadplegen (die allebei overigens ook mijn inspiratiebronnen waren).