31 januari aanstaande vindt de wereldpremière plaats van de mini-opera ‘NJ 1919, p. 161’ door de Hoge Raad. De naam verwijst naar de vindplaats van het baanbrekende arrest Lindenbaum/Cohen, dat honderd jaar geleden leidde tot een verruiming van het begrip onrechtmatige daad.
De raadsheren die op 31 januari 1919 uitspraak deden in de zaak Lindenbaum/Cohen, hadden niet kunnen bevroeden dat dit arrest een eeuw later tot een muziekstuk zou leiden. En dat die mini-opera ook nog eens zou worden geschreven door verre nazaten in hun vak. Niemand minder dan Maarten Feteris en Ernst Numann, president en vice-president van de Hoge Raad, tekenden namelijk voor de opera. Feteris, die een jaar conservatorium deed, componeerde de muziek, terwijl Numann het libretto voor zijn rekening nam. Beiden doen mee aan de uitvoering in de grote zittingszaal van de Hoge Raad, Feteris als pianist, Numann als zanger in het koor van de Hoge Raad. Het koor wordt voor deze gelegenheid aangevuld met enkele leden van het koor van de Raad van State.
Symposium
De opera is onderdeel van het symposium 100 jaar Lindenbaum/Cohen, dat wordt georganiseerd door de Universiteit Leiden, de Universiteit van Amsterdam en de Hoge Raad. Tijdens het congres wordt aandacht besteed aan rechtsontwikkeling door de rechter en aan bescherming van bedrijfsgeheimen, mede in het licht van de recent in werking getreden Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Uiteraard wordt ook een rechtshistorische inleiding over het jubilerende arrest gehouden.
Bedrijfsspionage
In de zaak Lindenbaum/Cohen verruimde de Hoge Raad het begrip onrechtmatige daad. Lindenbaum en Cohen waren concurrerende drukkers uit Amsterdam. Cohen had een werknemer van Lindenbaum omgekocht om hem informatie te verschaffen over wat er bij drukkerij Lindenbaum speelde (inclusief gegevens over klantenkring en offertes). Lindenbaum leed schade door deze bedrijfsspionage en stelde een vordering in op grond van onrechtmatig handelen. Het hof wees in hoger beroep deze vordering af, omdat Cohen niet in strijd met de wet had gehandeld. Lindenbaum stelde cassatie in. De Hoge Raad ‘ging om’ door te bepalen dat onder onrechtmatig handelen ook viel: “het indruischen van het handelen of nalaten, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed.”
Heilzame invloed
Dit tot enthousiasme van annotator Molengraaff. De Utrechtse hoogleraar handelsrecht bepleitte al meer dan dertig jaar een ruimere uitleg van artikel 1401 Burgerlijk Wetboek. Hij eindigde zijn noot dan ook met de woorden: “Er is door ons hoogste rechtscollege zelden een arrest gewezen, waarvan zoo heilzame invloed op ons rechtsleven mag worden verwacht.”
De uitleg die de Hoge Raad in 1919 in de zaak Lindenbaum/Cohen gaf, is gecodificeerd in het huidige onrechtmatigedaadsartikel, artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek: ook een doen of nalaten ‘in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt’ is onrechtmatig.