In zijn proefschrift onderzoekt Marten Reijntjes (1987) de historische achtergrond van de Nederlandse opvattingen over aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak. Er bestaan al ruim tweeduizend jaar regels over aansprakelijkheid van rechters. In primitieve rechtsstelsels was het aansprakelijk stellen van de rechter de enige manier om tegen een oordeel op te komen. Specifieke regels voor aansprakelijkheid van rechters zijn echter blijven bestaan nadat het mogelijk werd om tegen een oordeel in hoger beroep te gaan. Reijntjes begint zijn zoektocht bij het Justiniaanse recht, en komt via de Salische wet, het gemene recht in Holland en Friesland, de common law uit bij de rechterlijke aansprakelijkheid in Nederland en de maatstaven van het EVRM- en EU-het. Reijntjes promoveerde 30 november aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift Aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak.
Fouten in rechtspraak
In het recht geldt een belangrijke regel: wie een fout maakt waardoor een ander schade lijdt, moet deze schade vergoeden. Reijntjes onderzocht of dit ook geldt voor fouten in de rechtspraak. Zijn antwoord: nauwelijks. Een vergissing in de beoordeling van het geschil of een fout in de uitleg van het recht is niet voldoende voor aansprakelijkheid, zelfs als de fout overduidelijk lijkt. Wie meent schade te lijden door een vergissing van een rechter moet dan een andere remedie zoeken of zijn eigen schade dragen.
Jurisprudentie
Bij gebrek aan een wettelijke regeling heeft de Nederlandse leer van aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak vorm gekregen in de jurisprudentie. Het Hotel Jan Luyken-arrest (1971) biedt daarover een algemene regel: de staat is alleen aansprakelijk als de rechter fundamentele rechtsbeginselen schendt in de voorbereiding van zijn oordeel, waardoor het proces oneerlijk is. Bovendien moet er voor de benadeelde geen rechtsmiddel tegen dit oordeel meer zijn. Op deze uitspraak is de laatste jaren kritiek gekomen. In reactie op onder andere het Europese Köbler-arrest, kwam de Hoge Raad in de Greenworld- en Qnow-arresten (2009 en 2016) met overwegingen die afwijken van Hotel Jan Luyken.
Onbevangen oordelen
Het resultaat is nog steeds: een rechterlijke uitspraak is niet snel onrechtmatig. De Hoge Raad rechtvaardigt dit resultaat met verwijzing naar het stelsel van rechtsmiddelen en de noodzaak dat rechters onbevangen en dus vrij kunnen oordelen. De vraag die Reijntjes stelt is in hoeverre het bestaan van het stelsel van rechtsmiddelen bepalend is voor de rechtmatigheid van rechterlijk handelen. En met betrekking tot het ‘onbevangen en vrij kunnen oordelen’ kan de vraag worden gesteld hoe dat oorzakelijk in elkaar zit. Is aansprakelijkheid voor daden van rechtspraak beperkt om te zorgen dat rechters vrij kunnen oordelen? Of is aansprakelijkheid voor daden van rechtspraak maar beperkt denkbaar doordat het in de aard van rechtspraak besloten ligt dat rechters vrij mogen oordelen?
Grof plichtsverzuim
Een foutloze uitspraak doen is geen plicht van de rechter, stelt ook Reijntjes. De plicht van de rechter kan worden geformuleerd als de verplichting om naar eer en geweten een oordeel voor te bereiden en uitspraak te doen, op basis van een oprechte opvatting van het recht. Ook een rechter die zo handelt kan een fout maken. Als dat gebeurt, is dat op zichzelf niet in strijd met de plicht van de rechter tegenover de procespartijen. De Hoge Raad vereist een geobjectiveerd ernstig persoonlijk verwijt, onder de noemer van ‘grof plichtsverzuim’ of ‘kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt’. Pas als dat verwijt kan worden gemaakt, kan worden gesteld dat de rechter niet naar eer en geweten recht heeft gesproken en is zijn oordeel een onrechtmatige daad. Reijntjes: “Aanvaarden dat de leer van de onrechtmatige daad onverkort op rechtspraak van toepassing is zou een passend sluitstuk zijn van de historische ontwikkeling. De bijzondere regelingen over onrechtmatige rechtspraak zullen dan niet alleen formeel, maar ook materieel afgeschaft zijn.”