Eerder dit jaar volgde (wederom) uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Hierna: ABRvS) dat er voor een schadevergoeding op grond van de AVG in beginsel concrete nadelige gevolgen aanwezig dienen te zijn. Wanneer niet aannemelijk wordt gemaakt door betrokkene dat er van die nadelige gevolgen sprake is, bestaat er geen recht op schadevergoeding. Een uitzondering hierop is wanneer de aard en de ernst van de normschending jegens betrokkene meebrengen dat de daaruit voortvloeiende nadelige gevolgen zó voor de hand liggen dat daaruit een aantasting in de persoon mag worden aangenomen.
Verdere verduidelijking
In de conclusie van 6 oktober verduidelijkt A-G Campos Sánchez-Bordona de vereisten voor het toekennen van schadevergoeding verder, deels herhalend wat al in eerdere uitspraken is bepaald. Zo stelt hij ten eerste dat het bij de schadevergoeding op basis van de AVG gaat om een compensatoire functie terwijl een eventuele punitieve en/of afschrikkende werking ondergeschikt is aan die functie. Verder herhaalt hij dat voor schadevergoeding zonder concrete materiële of immateriële schade geen plaats is. Het enkele verlies van controle over persoonsgegevens hoeft niet onvermijdelijk tot schade te leiden. Verder is volgens de A-G het recht op schadevergoeding niet het passende instrument om tegen inbreuken bij de verwerking van persoonsgegevens op te treden indien deze bij de betrokkene alleen maar boosheid of ergernis opwekken.
Het is nu afwachten wat het Hof zal gaan beslissen, nu er in de literatuur zeer uiteenlopend gedacht wordt over in welke situaties schadevergoeding op grond van de AVG op zijn plek is.