Thijs H. en ontoerekeningsvatbaarheid: simulatie moeilijk vast te stellen

Delen:

De inhoudelijke behandeling van de zaak Thijs H. is aangevangen. Een belangrijke vraag binnen dit strafproces is of Thijs H. een psychose simuleert of niet, maar wat houdt simulatie binnen het forensische veld eigenlijk in?

Afgelopen collegejaar heb ik met veel interesse het vak Forensische Psychopathologie gevolgd en tijdens dit vak is ook aandacht geweest voor simulatie van een psychische stoornis. Het eerste Nederlandse artikel dat het fenomeen simulatie beschreef, stamt uit 1919 (‘De tegenwoordige stand van het vraagstuk der traumatische neurosen’ van Th. van Schelven). De echte simulant zou zich volgens Van Schelven verraden ‘doordat deze zo zijn best doet om ziek gevonden te worden’.

De laatste jaren is er een onderscheid in de literatuur gemaakt tussen de ‘nagebootste stoornis’ en ‘simulatie’. In het laatste geval worden de symptomen geveinsd met een doel voor ogen zoals het verkrijgen van een uitkering of het ontlopen van een gevangenisstraf. In het classificatiesysteem van de DSM-V wordt simulatie niet als stoornis geclassificeerd, maar als ‘andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn’. Het hoofdkenmerk is ‘het opzettelijk produceren van niet echte of sterk overdreven lichamelijke of psychiatrische symptomen, waarbij externe motieven de aanleiding vormen’. Volgens de DSM-V dient men op simulatie bedacht te zijn als er een combinatie van de volgende kenmerken wordt gevonden: ‘De symptomen treden op in een medisch-juridische situatie; discrepantie tussen de symptomen die betrokkene zegt te ervaren en de objectieve bevindingen en observaties; gebrekkige medewerking diagnostisch onderzoek en zich niet houden aan de behandelvoorschriften; aanwezigheid van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis’.

In de literatuur worden de volgende psychiatrische ziekten het vaakst gesimuleerd in de forensische praktijk: psychose, posttraumatische stressstoornissen en cognitieve defecten, dementie. Het is lastig om simulatie te herkennen mede vanwege het feit dat het vaak samen voorkomt met andere stoornissen, zoals persoonlijkheidsstoornissen, depressies of psychosen.

Een interessant artikel over het vaststellen van simulaties deelt de symptomen voor simulatie op in twee categorieën: ‘unlikely presentations and amplified presentations’ (1). De onderzoekers concluderen verder dat de simulant in vergelijking met personen die daadwerkelijk aan een psychische stoornis leiden, symptomen en patronen presenteren die deviant zijn van wat typisch is voor die stoornis. Ook zijn de symptomen vaker zeldzaam of worden de symptomen overdreven.

Wat ik ook opvallend vond, was dat de simulant ‘focuses on symptoms and characteristics that commonly occur in genuine clinical patients, but that rarely occur in the combination endorsed by malingerers’. Dus, symptomen die in de klinische praktijk vaak voorkomen, maar die nauwelijks in de zeldzame combinatie voorkomt zoals de simulant ze voorstelt.

Nog meer indicatoren voor simulatie zijn onder andere (2): ‘nieuwe symptomen die in de loop van het onderzoek ontstaan; flinkheid van gedragen klachtenpatroon dat niet onder de noemer van één stoornis past; een door patiënt voorspelde verslechtering van het ziektebeloop; een niet-toetsbare voorgeschiedenis met seksueel misbruik of fysieke mishandeling’ en zo gaat het lijstje nog wel even door.

Simulatie lastig met zekerheid vast te stellen

Het maakt het voor mij alleen maar duidelijk dat het lastig is om simulatie met zekerheid vast te stellen. Je zou maar een psychiatrische patiënt simulatie toeschrijven terwijl later blijkt dat er geen sprake van simulatie was. Volgens dit handboek is het belangrijk (noodzakelijk zelfs) dat onderzoekers in het het eerste interview tijdens een forensisch psychiatrisch onderzoek, zich kritisch opstellen. Verder zal ‘de gezonde patiënt die een psychose simuleert, vaak een overvloedig aantal positieve symptomen (lees: hallucinaties, wanen enzovoort) presenteren, maar heeft moeite om formele denkstoornissen (neologismen, incoherentie, perseveraties) na te doen’. Het is van belang om zo veel mogelijk informatie te verzamelen die niet van betrokkene afkomstig is, zoals: gerechtelijke stukken, oude rapportages, interviews familie/partner, gegevens werkgevers enzovoort.

Ik denk dat in de zaak Thijs H. de vraag naar simulatie misschien wel de belangrijkste vraag is. Het antwoord op deze vraag en de juistheid daarvan (het één sluit het ander immers uit) bepaalt of er uiteindelijk niet alleen recht wordt gesproken, maar ook of er recht wordt gedaan.

(1) Jeffrey J. Walczyk et al, “A Review of Approaches to Detecting Malingering in Forensic Contexts and Promising Cognitive Load-Inducing Lie Detection Techniques”. Frontiers in Psychiatry, vol. 9 (2018)

(2) B.A.. Blansjaar e.a. Stoornis en delict. Handboek psychiatrische en psychologische rapportage in strafzaken, Utrecht: De Tijdstroom 2008.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven