Het strafrecht kent al sinds 1886 de delicten smaad en laster. In een tijdperk waarin één socialemediapost miljoenen bereikt en een deepfake-video de integriteit van een persoon kan aantasten, krijgen deze klassieke bepalingen echter een nieuw en complex gewicht. De dagelijkse praktijk, waarin online beschuldigingen carrières kunnen breken en ondernemingen kunnen ruïneren, dwingt juristen om de toepassing van deze delicten opnieuw te ijken voor de moderne realiteit.
De wettelijke basis is op het eerste gezicht helder. Artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht stelt smaad strafbaar: het opzettelijk aanranden van iemands eer of goede naam door het ten laste leggen van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven. De beschuldiging moet concreet zijn; vage scheldwoorden of beledigingen vallen hier doorgaans niet onder. De zwaardere variant, laster (artikel 262 Sr), voegt hier een cruciaal element aan toe: de dader weet dat het ten laste gelegde feit onwaar is. Dit vereist bewijs van ‘wetenschap tegen beter weten in’. Waar bij smaad de waarheid van een beschuldiging als verweermiddel kan dienen (hoewel dit in de praktijk een procesrechtelijk risico kan zijn), is die mogelijkheid bij laster per definitie uitgesloten. Beide zijn klachtdelicten, wat de regie bij het slachtoffer legt.
Nieuwe dimensies van ‘ruchtbaarheid’ in het digitale domein
In de analoge wereld was het ‘geven van ruchtbaarheid’ een overzichtelijke handeling. Online is dit begrip verworden tot een fluïde concept. Een enkele post op een platform als X of Facebook kan een veelvoud van de oplage van welk landelijk dagblad dan ook bereiken. De schaal en snelheid waarmee informatie viraal gaat, maken de juridische beoordeling aanzienlijk complexer. Algoritmes zijn er bovendien op ontworpen om controversiële content te promoten, waardoor de ‘ruchtbaarheid’ versterkt wordt, soms ver buiten de oorspronkelijke intentie van de dader. De potentiële schade is hierdoor exponentieel groter.
Een tweede complicerende factor is anonimiteit. Het identificeren van de dader is vaak een aanzienlijke horde. Hoewel platforms op basis van jurisprudentie (vgl. Lycos/Pessers) onder strikte voorwaarden persoonsgegevens moeten afstaan, is dit een tijdrovend proces. Daders die gebruikmaken van VPN’s of buitenlandse servers blijven vaak buiten schot, wat de effectiviteit van een strafrechtelijke aanpak ondermijnt.
De opkomst van kunstmatige intelligentie creëert een nieuwe laag van complexiteit. AI-gegenereerde content, zoals deepfake-video’s, kan leiden tot uiterst overtuigende lasterlijke uitingen. Dit maakt het onderscheid tussen echt en nep steeds lastiger en stelt de rechtspraktijk voor fundamentele vragen over bewijsvoering. Hoe toont een slachtoffer aan dat een video gemanipuleerd is? Welke waarde wordt gehecht aan het oordeel van een forensisch IT-expert? Dit raakt niet alleen het daderschap, maar ook de vraag hoe opzet kan worden bewezen als de content deels geautomatiseerd is gegenereerd.
De invloed van de DSA en de beoordeling door de rechter
Hoewel de Digital Services Act (DSA) primair bestuurs- en civielrechtelijk van aard is, heeft deze wel degelijk invloed op de praktijk rondom smaad en laster. De verplichting voor platforms om te beschikken over effectieve ‘Notice and Action’-mechanismen biedt slachtoffers een laagdrempelige route om onmiskenbaar onrechtmatige content te laten verwijderen. Dit staat los van de strafrechtelijke weg, maar kan in de praktijk een sneller middel zijn om de directe schade te beperken. De beperking is echter dat platforms vaak terughoudend zijn met het kwalificeren van content als ‘onmiskenbaar onrechtmatig’ wanneer er een schijn van maatschappelijk debat is.
De rechtspraak toont aan dat rechters worstelen met de online context. In de beoordeling van de onrechtmatigheid van een uiting wordt steeds meer gekeken naar het medium en de te verwachten zorgvuldigheid. Een anonieme, feitelijke bewering in een Google Review wordt anders gewogen dan een mening in een verhit debat op een forum. Rechters lijken de enorme impact van online publicaties te erkennen en nemen dit mee in de belangenafweging tussen de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de goede naam.
Volgens een juridisch strateeg van BrightShield, een organisatie gespecialiseerd in de aanpak van online smaad, is een verschuiving zichtbaar in de aard van reputatieaanvallen. “De klassieke aangifte is ontworpen voor een aanwijsbare dader die één onrechtmatige uiting doet. Wij zien echter een toename van een ontwikkeling die zich laat omschrijven als ‘reputatie-aanvallen door een zwerm’. Gecoördineerde campagnes, vaak vanuit anonieme accounts, verspreiden desinformatie op zo’n grote schaal dat de aanpak van één enkel bericht zinloos is. Het strafrecht is daar met zijn individuele focus en trage doorlooptijd vaak geen passend antwoord op.”
Reflectie voor de juridische praktijk
Voor de juridische professional betekent dit dat een strafrechtelijke aangifte van smaad of laster zelden de enige, of zelfs de beste, oplossing is. De bewijslast is zwaar, de identificatie van de dader complex en de procedure lang. De civiele weg via een vordering uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) biedt vaak een snellere en meer flexibele route naar een praktisch resultaat. Via een kort geding kan op korte termijn een verbod, een bevel tot verwijdering of een rectificatie worden verkregen, versterkt met een dwangsom. Bovendien kan in een bodemprocedure schadevergoeding worden geëist, zowel voor materiële schade (aantoonbaar omzetverlies) als voor immateriële schade wegens aantasting in de persoon.
De effectieve aanpak van online smaad en laster vraagt om een integrale benadering. De juridische analyse van de onrechtmatigheid blijft de kern, maar moet worden aangevuld met technische expertise om digitale sporen te volgen en de verspreiding te monitoren. Communicatiedeskundigheid is nodig om de reputatieschade te managen en proactief te sturen op het narratief. Alleen met zo’n gecombineerde strategie kan een adequaat antwoord worden gegeven op de grenzeloze en snelle wereld van online beschuldigingen. Voor de jurist betekent dit dat kennis van het digitale speelveld geen bijzaak meer is, maar een kernonderdeel van effectieve rechtsbescherming.
