Jaren geleden behandelde ik regelmatig uithuisplaatsingzaken. In die periode stonden mijn kantoorgenoten en ik in dit soort zaken alleen de kinderen bij. Zij werden dan wegens gedragsproblemen geconfronteerd met het verzoek hen uit huis te plaatsen. Bij een van die zaken kwam ik in contact met Anton. Het was een druk mannetje die naar zeggen van de jeugdhulpverlening thuis niet te hanteren was. Anton had ook iets innemends. Je kreeg met hem makkelijk een band. En hij had een groot gevoel voor humor.
Anton werd geplaatst in een jeugdinrichting in Amsterdam. In feite was het opvang. Behandeling vond hier niet plaats. Daartoe zou hij moeten worden overgeplaatst, maar daar waren grote wachtlijsten voor. Anton worstelde met veel dingen, waaronder sexueel misbruik dat had plaatsgevonden. Hij vond het onrechtvaardig dat hij vast moet zitten, maar ja: “als hij maar behandeld zou worden”. De behandeling kwam niet echt van de grond. Na ruim een jaar op de wachtlijst gestaan te hebben vond overplaatsing plaats naar een behandelinrichting. Intussen was mijn minderjarige cliënt echter bijna 18. Men beloofde een versnelde behandeling, doch de belofte werd niet nagekomen. Toen Anton bijna 18 was werd hij vrij gelaten. Gedwongen uithuisplaatsing was in die jaren niet mogelijk bij niet minderjarigen.
Het leven als jong volwassene viel zwaar. Het ging met vallen en opstaan. Als Anton aan het werk kon was hij in zijn element. Werkgevers waren blij met hem. Er waren echter ook mindere periodes. Anton begon een strafblad op te bouwen met kleinere, maar ook serieuze delicten. Anton worstelde nog altijd met het sexueel misbruik uit zijn jeugd. Uiteindelijk besloot hij medio 2007 aangifte te doen. De boosheid bij Anton liep op omdat de politie niets deed met zijn aangifte. Begin 2008 begon ik me ermee te bemoeien. De politie werd verzocht actie te ondernemen. Een paar maanden later was er nog altijd niets gebeurd. Op verzoek van Anton werd de politie voorzien van oude rapportages van de jeugdhulpverlening waarin bewijzen van het sexueel misbruik stonden. In september 2008 was er nog altijd niets gebeurd. Tijdens een strafzaak waarbij Anton verdachte was liepen de emoties op. Hij beet tijdens een emotionele explosie de officier van justitie toe dat ze niet hem moest vervolgen, maar zijn vader. De officier handelde direct. Tijdens een pauze van de zitting had ze de politie en de zedenofficier van justitie gebeld dat er wat moest gebeuren. Dit adequate reageren stemde Anton hoopvol. Er gebeurde de weken daarna echter niets, ook niet wanneer daar naar werd gevraagd. De frustratie nam toe. Anton zat in november 2008 nog altijd gedetineerd. Uiteindelijk viel hij tijdens een bezoekuur zijn vader aan met een zelfgemaakt (scheer)mesje.
Anton werd poging tot moord, subsidiair poging tot doodslag ten laste gelegd. Hij zelf zei dat hij had gehandeld in een opwelling.
Opmerkelijk was dat pas nu, na dit handelen van mijn cliënt, de politie het sexueel misbruik serieus nam. De vader van Anton werd gearresteerd.
Het OM wilde dat mijn cliënt zich onderwierp aan een onderzoek in een het Pieter Baan Centrum. Weigeren was niet echt een optie aangezien er reeds oudere rapportages uit eerdere (straf)zaken waren. Bij een weigering mee te werken aan het PBC-onderzoek zou de rechter in dat geval de oude rapporten mogen gebruiken.
Het PBC concludeerde tot tbs met dwangverpleging.
Ter zitting betoogde het OM dat Anton inderdaad de tbs-maatregel opgelegd moest worden. Dit standpunt was niet onverwacht en mogelijk bezien vanuit de hoek van het OM ook verdedigbaar. Namens Anton kon ik met goed fatsoen stevige kritiek leveren op de kwaliteit van de rapportage van het PBC, doch veel principiëler was eigenlijk de vertaling naar een juridisch jasje van het gevoel van Anton dat het niet eerlijk was hem nu zo n verstrekkende maatregel op te leggen (het kan zelfs levenslange opsluiting betekenen) nadat hij door de overheid in de steek was gelaten. Dit gevoel van Anton was ook verdedigbaar. Hij voelde zich in de eerste plaats in de steek gelaten doordat hij eerst lange tijd uit huis geplaatst was geweest terwijl hij grotendeels op wachtlijsten had gestaan. In de tweede plaats vond hij dat justitie hem als slachtoffer van sexueel misbruik in de kou had laten staan door pas wat te doen nadat hij zijn vader had aangevallen. “Is het dan redelijk om mij nu tbs te geven?”, vroeg mijn cliënt me tijdens de voorbereiding van de zitting. Ik begreep zijn gevoelens zonder twijfel. Mijn conclusie bij de rechtbank was dat in de concrete omstandigheden van het geval van Anton het opleggen van de tbs-maatregel niet proportioneel zou zijn. Het betoog dat de kwaliteit van het PBC-rapport onvoldoende was om de conclusies over te nemen was evenzeer van belang, maar voor Anton woog vooral het eerste argument.
Nadat ik de zitting waarbij argumenten waren gewisseld nog eens de revue liet passeren onderstreepte ik in ieder geval eerdere conclusies dat ook het strafrecht niet zwart wit is. Het woord is aan de rechter.