De Wvggz is op 1 januari 202 in werking getreden en geldt voor mensen bij wie een psychische stoornis leidt tot gedrag dat ‘ernstig nadeel’ veroorzaakt voor henzelf of voor anderen. Wanneer dit ernstig nadeel niet weggenomen kan worden door middel van vrijwillige zorg, dan kan de officier van justitie de (civiele) rechter verzoeken om een zorgmachtiging te verlenen om gedwongen zorg toe te passen. De rechter kan slechts verplichte zorg opleggen wanneer de zorg (i) de enige manier is om het ernstig nadeel weg te nemen, (ii) proportioneel is, en (iii) effectief is. Tegen de beslissing van de rechtbank om een zorgmachtiging te verlenen staat cassatieberoep bij de Hoge Raad open.
Sinds de inwerkingtreding van de Wvggz zijn er verscheidene uitspraken gewezen door rechtbanken die verplichte anticonceptie als gedwongen zorg hebben opgelegd. In die uitspraken wordt verschillend gedacht over de vraag of verplichte anticonceptie onder de werking van art. 3:2 lid 2 sub a dan wel onder 3: 2 lid 2 sub h van de wet zou kunnen worden gebracht. Er zijn ook een aantal uitspraken geweest waarin de rechtbank juist van mening was géén verplichte anticonceptie als gedwongen zorg op te kunnen leggen. De opinio iurus hierover verschilt en voor het eerst werkt zich nu een zaak op tot cassatie waardoor de Hoge Raad zich uit kan laten over de vraag.
In de zaak waarin AG Lückers op 2 september jl. geconcludeerd heeft, heeft de rechtbank in de zorgmachtiging verplichte anticonceptie opgelegd. Dit is gedaan middels het “aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen (te weten: accepteren implanon of andere langdurige anticonceptie)”. In één van de drie onderdelen uit het cassatiemiddel wordt geklaagd over de machtiging tot toepassing van gedwongen anticonceptie als vorm van verplichte zorg.
Lichamelijke integriteit
In de conclusie die strekt tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank stelt de AG dat verschillende internationale verdragen het recht om een gezin te stichten beschermen als onderdeel van het recht op zelfbeschikking en lichamelijke integriteit. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft bovendien in eerdere arresten geoordeeld dat gedwongen sterilisatie strijdig is met het recht op lichamelijke integriteit en het recht op gezinsstichting. Er zijn vooralsnog geen arresten gewezen door het EHRM die ingaan op de beperking die verplichte anticonceptie oplegt op het recht op gezinsstichting. De AG is tevens van mening dat op grond van de wetsgeschiedenis van de Wvggz en andere voorstellen en adviezen over gedwongen anticonceptie geconcludeerd kan worden dat de zorgmachtiging geen ruimte biedt om iemand tot anticonceptiegebruik te dwingen om ernstig nadeel af te wenden voor een nog niet verwekt kind. Slechts wanneer de zwangerschap ernstig nadeel op zou leveren voor de betrokkene, zou er ruimte kunnen bestaan om middels een zorgmachtiging gedwongen anticonceptie op te leggen. Ten slotte stelt de AG dat er voor gedwongen anticonceptie specifieke wetgeving nodig is.
Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen in deze zaak.