Wanneer mag een stuk geheim blijven bij de bestuursrechter?

Uitgangspunt in het bestuursprocesrecht is dat alle partijen beschikken over de stukken op basis waarvan de rechter uitspraak doet. Het recht op een eerlijk proces vereist dat. Artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht biedt echter wel de mogelijkheid voor een procespartij om te verzoeken om ‘beperkte kennisneming.’ Als dat verzoek wordt ingewilligd omdat er sprake is van daartoe strekkende gewichtige redenen, neemt alleen de rechter kennis van het desbetreffende stuk. Hij mag dan echter alleen (mede) op basis van dat stuk uitspraak doen indien de andere procespartijen, die het stuk dus niet kennen, daarmee instemmen. Doen zij dat niet, dan kan de rechter daaraan de gevolgen verbinden die hem geraden voorkomen, iets wat meestal niet in het voordeel van een weigerachtige partij uitvalt.

De regeling van de beperkte kennisneming bleef in de praktijk de nodige vragen oproepen. Daarom deed de Afdeling bestuursrechtspraak hierover onlangs, op 10 juni 2020, een zogenaamde ‘overzichtsuitspraak’ (ECLI:NL:RVS:2020:1367). De Afdeling geeft daarin meer inzicht in en meer duidelijkheid over de manier waarop zij verzoeken om beperkte kennisneming toetst (per onderdeel van een document op basis van een afweging van alle betrokken belangen die aan de orde zijn op het moment van het indienen van het verzoek), wie zo’n verzoek kan doen (partijen die verplicht zijn stukken in te dienen alsmede partijen over wie de informatie gaat) en aan welke eisen dat verzoek moet voldoen (het moet gaan om een afzonderlijk schriftelijk stuk met een motivering waarom er sprake is van gewichtige redenen, aan welke motivering hoge eisen worden gesteld). De Afdeling maakt ook duidelijk dat dergelijke verzoeken moeten worden behandeld door een zogenoemde geheimhoudingskamer die losstaat van de kamer die de zaak zelf behandelt. En ook dat in hoger beroep een verzoek om beperkte kennisneming opnieuw moet worden gedaan.

In het licht van een eerlijk proces mag een verzoek om beperkte kennisneming niet snel worden gehonoreerd. De Afdeling toont zich daarvan bewust. Er is volgens de Afdeling in ieder geval geen sprake van gewichtige redenen wanneer de Wet openbaarheid van bestuur verplicht tot openbaarmaking en ook mogelijke schadelijke gevolgen voor een partij zijn op zichzelf daartoe onvoldoende. Ook is er niet per definitie sprake van gewichtige redenen indien er een bijzondere geheimhoudingsregeling geldt, indien verplichte geheimhouding is opgelegd op basis van bijvoorbeeld de Gemeentewet en evenmin als sprake is van een absolute weigeringsgrond onder de Wob. Ook dan moet er steeds een belangenafweging plaatsvinden tussen het belang verbonden aan geheimhouding en het belang verbonden aan het recht op een eerlijk proces. Als de procedure echter zelf betrekking heeft op het al dan niet geheimhouden van stukken (zoals Wob-zaken of verzoeken om het vrijgeven van persoonsgegevens op grond van de AVG) dan is er wel per definitie sprake van gewichtige redenen. Dat is logisch omdat anders de procedure zinledig zou worden.

Uit de overzichtsuitspraak volgt dat de Afdeling van oordeel is dat het recht op een eerlijk proces bij het geheel of gedeeltelijk geheimhouden van dossierstukken ‘niet in zijn essentie’ wordt beperkt indien dit gebeurt binnen de grenzen van de regeling in de Awb. Op het eerste gezicht is dat een terecht oordeel, maar natuurlijk moet de toepassing in de praktijk leren of dat echt zo is.

Meer weten over deze organisatie(s)?

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven