Gedurende zijn carrière is Van Solinge getuige geweest van een steeds verder uitdijend ondernemingsrecht. Wat zegt dat over de kwaliteit van de wetgeving op dat gebied? Die is matig tot slecht, zegt hij. Hij zat jarenlang in de Commissie Vennootschapsrecht en adviseerde aan de minister of Tweede Kamer over wetsvoorstellen. Die adviezen werden niet altijd overgenomen. “Dat heeft wel eens geleid tot rammelende wetgeving. Nog steeds, als ik consultatiedocumenten zie, is het soms schrikbarend wat er aan wetgeving uit komt.”
Ingewikkelde regelgeving
Van Solinge noemt als voorbeeld het UBO-register, waarin ultimate beneficial owners zijn opgenomen: natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over een juridische entiteit. Bij vennootschappen gaat het – kort gezegd – om aandeelhouders met meer dan 25 procent van de aandelen of de stemrechten, of om de feitelijke zeggenschap. “Het register is bedoeld om te strijden tegen witwassen en terrorismefinanciering. Maar het is ongelooflijk ingewikkelde regelgeving geworden, waarin de privacy van de UBO niet goed is geregeld. Er wordt met generieke wetgeving gezocht naar een paar boeven.”
Juristenfamilie
Gerard van Solinge (1962) komt uit een echte juristenfamilie. Zijn beide ouders zijn jurist, opa aan moederskant ook – die was net als vader Van Solinge notaris. Zelf studeerde hij kort geschiedenis en stapte toen over naar Nederlands recht. Géén notarieel recht, de advocatuur trok meer, vanwege de strijd en het argumenteren, zegt hij. In 1988 studeerde hij af, in 1994 promoveerde hij. Hij werd advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek (vier jaar), daarna hoogleraar ondernemingsrecht aan de Radboud Universiteit en sinds 2004 weer advocaat, nu bij Allen & Overy.
Corporate governance
Op enig moment in zijn carrière nam Van Solinge de afslag naar corporate governance, een tak binnen het ondernemingsrecht die zich bezighoudt met bestuur van en toezicht op vennootschappen, verenigingen en stichtingen. Daarvoor gelden wettelijke organisatieregels en regels – veelal codes – die zelf worden bedacht. Die interne spanningen zijn boeiend, zegt Van Solinge, onderlinge belangen kunnen verschillen. “Binnen vennootschappen willen de kapitaalverschaffers winst zien, bestuurders en commissarissen willen hun onderneming leiden volgens mission statements, werknemers willen hun baan behouden, afnemers willen goede producten. Boeiend is niet alleen het privaatrechtelijke kader van al die stakeholders onderling, maar ook het boven-juridische: de psychologie, de belangenstrijd.” Dat systeem noemt hij ‘redelijk evenwichtig’. Ofwel: het kan beter.
Corporate Governance Code
Het is al beter met de Corporate Governance Code, die volgens Van Solinge programmatischer is geworden. “Tegenwoordig is er meer aandacht voor cultuur en diversiteit. De nadruk ligt op de tone at the top, de toon die bepaalt hoe men in de onderneming met elkaar omgaat. De Code is een proeftuin, maatschappelijke discussies vinden er hun neerslag en als dat beklijft, dan komen dergelijke ideeën in de wet. De Code is oorspronkelijk geschreven voor beursvennootschappen, maar wordt steeds meer door andere vennootschappen vrijwillig aanvaard, en ook in andere sectoren komen codes die zijn geënt op de Corporate Governance Code. Dat druppelt zo door in de rest van de maatschappij, dat is boeiend om te bestuderen.”
Reden van bestaan
Het meest actuele debat betreft de zorgplicht van bestuurders en commissarissen, ook wel de purpose-discussie genoemd. Vennootschappen zouden ook maatschappelijke doelen moeten formuleren. Van Solinge wijst naar Frankrijk, waar in de wet staat dat de onderneming de raison d’être, de reden van bestaan, moet vermelden. “De onderneming zegt toe op een maatschappelijk verantwoorde manier te produceren, een bepaalde CO₂-reductie na te streven, afstand te doen van kinderarbeid, werknemers op een eerlijke manier te behandelen en grondstoffen te hergebruiken.”
Doorgeslagen
Dat de Code ondernemingsbesturen oproept méér aandacht te besteden aan mens, milieu en klimaat, vindt Van Solinge een goede ontwikkeling. “Aandeelhouders hadden in het verleden niet veel te zeggen. Dat is sterk veranderd door de globalisering en de komst van buitenlandse aandeelhouders. De wet werd aangepast, ze kregen meer rechten. Prima, want het was onevenwichtig. Maar nu is het wat doorgeslagen. Er zijn aanwijzingen dat de laatste vijftien, twintig jaar aandeelhouderswaarde het leidende beginsel van vennootschappen is geweest – ondanks de vele mooie woorden die als schaamlap werden gepredikt.”
Evenwicht
Voor Van Solinge geldt een belangrijk uitgangspunt: evenwicht. Iedereen heeft belang bij redelijke rendementen bij ondernemersactiviteiten, en dus ook bij redelijke dividenden voor aandeelhouders. Maar wat is redelijk? “Wil je de vennootschap uitpersen, of wil je dat een deel van de winst opnieuw wordt geïnvesteerd, om zo een schonere productie en betere arbeidsomstandigheden te realiseren? Dat evenwicht, tussen maximale winstuitkeringen en maatschappelijk verantwoord ondernemen, moet nog worden gevonden.” En dat kan niet alleen met meer regelgeving, met een nog zwaarder opgetuigd ondernemingsrecht: het gedrag van mensen bepaalt of dat evenwicht wordt bereikt.
Wat dat betreft staan de seinen op groen. Steeds meer ondernemingen gaan voor duurzaamheid, en het zijn lang niet altijd loze woorden, vindt Van Solinge. Hij wijst op de ESG-ontwikkelingen: environment, social en governance, die steeds meer een leidraad voor bestuurders en commissarissen vormen. “Denk aan ecologie, beloningsbeleid, diversiteit. En de gemeenschappelijke noemer is steeds ‘evenwicht’.”
Dat evenwicht moet ook worden gevonden in het nieuwe normaal van het post-coronatijdperk. Bestuurders en commissarissen, vindt Van Solinge, moeten nu niet weglopen. “Ze moeten niet zeggen: aandeelhouders moeten maar bepalen hoe we de toekomst ingaan, of de overheid moet het maar regelen. Nee, zij moeten zélf die rol opeisen.”
Lees hier het complete interview.