Een staking van het openbaar vervoer kan verleiden tot prachtige omreizen. Zelfs de ponten over het Amsterdamse IJ voeren niet op die 28ste mei, de dag van de strijd om het pensioen. Dus werd de IJtunnel voor fietsers opengesteld. Schrijver dezes kon de verleiding niet weerstaan om er doorheen te sjezen, al blijven afdalingen op een stadsfiets met slechts een terugtraprem hachelijke ondernemingen. Zonder enig reisdoel bleef het een prachtige ervaring. Wat een geluid alleen al!
Toch moest flink worden doorgereden, wilde uw columnist nog op tijd verschijnen voor zijn volgende vrijwilligersdienst. De stad had bedacht dat het Rode Kruis al die gestrande reizigers moest opvangen. Op de terugweg in het diepst van de tunnel resteerden nog vijf minuten voor aanvang dienst op het Centraal Station en hoeveel mensen wachtten toch nog even verder weg op inlichtingen en oplossingen? Dus toch nog wat forser aangezet op de laatste helling, scherend langs schijnbaar stilstaande zwoegenden en af en toe toch nog door gemotoriseerd verkeer ingehaald. Totdat een meisje op een omafiets rakelings langschoot, uw schrijver in verbluffing en frustratie achter zich latend. Had zij al die tijd al in het wiel gezeten? Hoe kon dit?! Er achter aan! (De jongen in de man …) En er vóór het einde van de tunnel toch weer langs natuurlijk (gênant eigenlijk).
Maar goed, de dienst kon op tijd beginnen – en eindigen, toen bleek dat intussen zo’n beetje alle gestrande reizigers al weer waren vertrokken, al dan niet onder begeleiding van zoveel hulpvaardige spoormensen dat de vertegenwoordiging van het Rode Kruis niet node werd gemist.
Zinloos dus in meerderlei opzicht, die krachtsinspanning in de tunnel. Al kan het geen kwaad dat uw columnist er nog iets van kan, mede dankzij die al eerder gememoreerde wekelijkse oefeningen in een hip krachthonk samen met die oude en zo vertrouwde kompaan. Met wie na afloop zonder uitzondering zwei Weihenstephaner worden genoten, in een aangenaam bejaard café op de eerste verdieping, met open haard (het is er al te druk dus wordt nadere aanduiding hier achterwege gelaten).
Op een gegeven moment kwam R.B. aan de orde, eertijds pr. mr. of zelfs dr. aan de Universiteit van Amsterdam en raadsheer in het Hof aldaar. Kennelijk was even niets gewichtigers te bespreken, want zijn verwijderingen wegens vrouwonvriendelijkheden werden nog eens breed uitgemeten. “Die en die zei dat en dat over een voor vrouwen net zo vervelende collega van hem” en nog meer uitlatingen van dergelijke strekking passeerden de revue, met als strekking dat zoveel mensen zich ten ongunste van R.B. hadden uitgelaten dat zijn onschuld bijna logisch was uitgesloten. Het stuitte op tegenspraak en liep dan ook niet dadelijk goed af, hoe aangenaam toeven het verder in de kroeg ook was. Zelfs Beccaria werd er bij gehaald: hoe meer mensen elkaar over affaires of zelfs misdrijven hetzelfde verhaal vertellen, des te kleiner is de waarschijnlijkheid van de beweerde feiten.
Deze wijsheid viel niet in goede aarde, al helemaal niet toen ook nog werd opgemerkt dat getuigenissen de auditu in het algemeen nog twijfelachtiger zijn dan getuigenissen van feiten. Het liep lelijk op, al helemaal toen schrijver dezes bij wijze van geruststelling meende te moeten opmerken dat wij aan de zaak zelf waarschijnlijk niets meer konden doen en ons discours zodoende eigenlijk vrijblijvend bleef.
Na een wat korzelig afscheid thuisgekomen maar weer eens dat verwaarloosde prachtwerk van Beccaria opengeslagen: iedereen heeft het er over maar niemand leest het (er is nog steeds maar één goede vertaling van, die van Bellamy, uitgekomen bij Cambridge University Press). Over bewijs had hij nog veel meer te vertellen: stel hoge eisen aan vaststelling van belastende feiten, want het gaat niet om straf op elk delict (dat kan ook helemaal niet), maar om voldoende straf om er voor te zorgen dat het evenwicht van krachten in de samenleving door delicten niet te zeer wordt verstoord. Alles in de geest van zijn tijdgenoot Blackstone: liever tien schuldigen vrijuit dan één enkele onschuldige gestraft. Of de praktijk er iets van heeft opgestoken is een andere vraag.
Intussen werd en wordt over de strafrechtspleging driftig doorgeschreven, laatstelijk nog door (intussen procureur-generaal) Rinus Otte, die Een kleine biografie van het straffen het licht deed zien. Ook hij wekt niet de indruk Beccaria te hebben gelezen, integendeel. Straf is vergelding, weet hij, en wie zich misdraagt hoort lang achter de tralies. Ontoerekeningsvatbaarheid wordt veel te vaak aangenomen, want de mens is vrij om te doen en laten wat hij wil: “Omdat de menselijke psyche niet goed kenbaar is, moet het uitgangspunt zijn dat we de mens primair verantwoordelijk houden voor zijn misdaden.” schrijft Otte op p. 202. Argumenten ad ignorantiam (op grond van onwetendheid) gaan door voor gemene drogredeneringen maar als het om zo iets belangrijks gaat als toerekeningsvatbaarheid in strafzaken doet dat er kennelijk minder toe. (“Juristen filosoferen meer dan zij denken, maar niet als zij denken dat zij filosoferen.”)
Waarom Otte dan zelf niet allang vastzit blijft intussen een raadsel. Of het boekje (hem dus zonder meer aan te rekenen) hem kan worden vergeven blijft de vraag. Maar al eerder heeft oud-raadsheer Reiner de Winter feilloos verklaard dat Otte bij herhaling ambtsmisdrijven pleegde (in NRC Handelsblad van 6-12-2018). Of was Otte toen zelf wél ontoerekeningsvatbaar? Waarom moest R.B. weg en mag R.O. blijven zitten? Of is hij intussen zo hoog geplaatst dat hij de gevarenzone van de gewone-mensen-afrekening is ontstegen?
Toch maar een tijdje opsluiten die man. Naar eigen zeggen stond hij ooit op proef in het beklaagdenbankje. Laat hem dan zijn praktijkervaring afmaken, dat hij beter weet waarover hij het heeft. Dan kan hij zich alsnog wijden aan de lectuur van Beccaria en nog wat andere nuttige werken over schuld en boete, waaronder Ferdinand von Schirachs Schuld. (Wat een boek trouwens). Of kan hij toch met vervroegd pensioen? (Daar ging die staking over …).
Even zo goed: wat voor lijn zit er eigenlijk in dit verhaal? Eigenlijk geen. Waarom begint het met die fietser in de tunnel, hoe komt het uit bij dat boekje van Otte? Waarom deed schrijver dezes al die dingen in de tussentijd? We zullen het nooit weten. Het doet er niet toe. Er hoeft helemaal geen orde, verklaring, toe- en afrekening te zijn. Alles gaat voort, in onbekommerde vrijheid. Al het heden wordt verleden, wie nu leeft en gelukkig is hoeft zich daarom niet te bekommeren. Maar misdrijven brengen de levens van slachtoffers soms letterlijk tot stilstand, zoals vrijheidsbeneming door detentie de levens van veroordeelden onderbreekt. Dan moeten wij wél weten wat er precies is gebeurd, door wie en wat wij daarmee moeten doen. Daarop heeft Otte nog geen antwoord. Dus komen wij er op terug.