De afgelopen maanden hebben de ontwikkelingen op het gebied van de anti-witwasregels niet stilgelegen. Zo is het UBO-register weliswaar nog altijd gesloten maar is er wel een wetsvoorstel ingediend tot beperking van de toegang tot UBO-registers, is het wetsvoorstel Wet plan van aanpak witwassen controversieel verklaard en zijn er een paar interessante tuchtrechtuitspraken gedaan. Maar er komt ook weer nieuwe regelgeving vanuit Europa.
Op 18 januari jl. is een statement uitgebracht door de Europese Raad en het Europees Parlement betreffende een ‘provisional agreement over nieuwe maatregelen in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Daaronder vallen bijvoorbeeld het verbod op het aannemen of uitbetalen van contante gelden boven een bedrag van € 10.000, de uitbreiding van het aantal instellingen onder de Wwft en het uitbreiden van het PEP-begrip. Ook voor handelaren in luxegoederen worden de regels aangescherpt. Ten slotte zullen professionele voetbalclubs op termijn naar alle waarschijnlijkheid ook als instelling in de zin van de Wwft worden aangemerkt en onderzoeken naar gelstromen moeten gaan uitvoeren.
Verder stuitten wij op het verslag van het onderzoek dat in opdracht van het Dekenberaad bij grote advocatenkantoren is gedaan naar het gebruik van de derdengeldrekening. Uit het rapport blijkt dat in Nederland geen sprake is van grote misstanden bij dat gebruik: “Algemene bevindingen: Over de breedte van het hele onderzoek is de conclusie dat grote advocatenkantoren het beheer van derdengelden op een correcte wijze hebben georganiseerd.”
Waar dus uit publicaties van onder andere de FATF volgt dat het gebruik van een derdengeldrekening door advocaten een serieus risico op misbruik van juridische dienstverleners door de onderwereld oplevert, blijkt daar in de praktijk bij de grote kantoren in elk geval niet van. Opvallend is wel dat het te lang of zonder noodzaak op de rekening houden van derdengelden mogelijk en onder omstandigheden gezien zou kunnen worden als ‘bankieren’ voor een cliënt, wat een Wwft-dienst zou opleveren, zo blijkt uit de uitspraak van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:TADRARL:2023:331). De Unit FTA, die het onderzoek heeft uitgevoerd dat aan het in die zaak ingediende dekenbezwaar ten grondslag lag, is in elk geval die mening toegedaan. De Raad van Discipline laat de juistheid van deze stelling in de uitspraak in het midden.
Een interessante uitspraak is ten slotte gedaan op 15 januari 2024 in een tuchtzaak tegen een notaris (ECLI:NL:TNORSHE:2024:2). Het BFT kreeg van de politie op 23 maart 2020 een schriftelijk signaal over het handelen van een notaris bij diverse transacties, maar stelde pas op 11 januari 2021 een onderzoek in. Op 28 november 2022 werd het definitieve onderzoeksrapport uitgebracht en op 21 juni 2023 werd de klacht ingediend. Te laat, aldus de Kamer voor het notariaat. De vervaltermijn van drie jaar uit artikel 99 lid 21 Wna is gaan lopen op 24 maart 2020, het moment waarop het BFT het eerste signaal kreeg, en was dus op 21 juni 2023 verstreken. Het BFT stelde nog dat het jaarlijks vele signalen krijgt en een redelijke termijn moest krijgen om die signalen te onderzoeken. De driejaarstermijn zou om die reden pas moeten gaan lopen bij de start van het onderzoek, maar daar was de Kamer niet gevoelig voor. Op die manier zou het BFT zelf namelijk mogen bepalen wanneer de vervaltermijn gaat lopen, hetgeen indruist tegen de rechtszekerheid die met het stellen van de termijn is beoogd.