De vorige keer ging het over de derde weg: statelijke aansprakelijkheid en schadevergoeding kan een oplossing zijn voor de Surinaamse decembermoorden van 1982. Volgens de regels zit een strafrechtelijke veroordeling van de daders er niet in. De republiek Suriname zou publiekelijk kunnen stellen: dit is gebeurd onder onze verantwoordelijkheid, laat ons er voor zorgen dat de gevolgen van die misdaden zo goed mogelijk worden teruggedraaid.
Schadevergoeding als het terugdraaien van de tijd: een mooi ideaal, als ware het mogelijk om te doen alsof niets verkeerds is gebeurd. Dat kan natuurlijk niet altijd. Diefstal van een fiets kan nog teniet worden gedaan door de rechthebbende ruimschoots schadeloos te stellen voor het geleden verlies. Zo wordt die rechthebbende teruggebracht in de tijd, als ware de fiets nooit onrechtmatig weggeweest.
In nogal wat andere gevallen lukt dergelijk teniet doen minder goed. Wie onherstelbaar letsel is aangedaan moet daarmee verder leven, hoeveel geld er ook voor wordt betaald. Slachtoffers van moord en andere onrechtmatige levensbeëindiging zijn misschien wel het meest te betreuren, nog afgezien van de marteling die er aan vooraf kan gaan – zoals in december 1982. Wat is gruwelijker dan door misdaad te moeten sterven.
Eigenaardig aan kapitale delicten als moord en doodslag is dan weer wél de verdwijning van de eigenlijke crediteur. De stoffelijke resten hebben immers niets meer in te brengen. Tenminste in dit opzicht zijn geslaagde levensdelicten volmaakt, in het wegmaken van de eigenlijke schuldeisers. Geen schuldeisers? Dan ook geen schuldenaars.
Het privaatrecht heeft dat goed begrepen: enkele dood leidt niet tot schadeplichtigheid – hoezeer dit ook “indruist tegen het rechtsgevoel”. De eigenlijke schuldeiser is weg en hier is geen indeplaatsstelling. Liefde is onbetaalbaar, ook die van nabestaanden. Door dood van naasten gederfde inkomsten kunnen wél worden verhaald op daders. Of zelfs maar dat wordt betaald blijft een andere vraag. De rest moeten nabestaanden afrekenen met zichzelf.
Een enkele keer is het verdwijnen van naasten verlossing. Slechte huwelijken en erger verdwijnen met het verscheiden van tenminste één der echtelieden. Voor het overige blijft dood door misdrijf onverteerbaar.
En dat niet alleen door de dood, maar met name ook door de schuld van daders. Die komt er nog bij, met name voor slachtoffers. Doden door noodlot of gewoon ouderdom zijn beter te verdragen dan de gevolgen van levensdelicten, zoals ervaring van schade in het algemeen wordt verergerd door andermans onrechtmatigheid en schuld. (Van de trap vallen voelt beter dan er vanaf worden geduwd.) Strafrecht heeft er iets op bedacht: het krediet van de doden wordt overgenomen door de staat, die afrekent met daders. Zo kunnen nabestaanden het gevoel krijgen dat tenminste iets van de schuld is gedelgd.
Ook dat lukt niet altijd. Zo lopen de daders van de decembermoorden in Suriname nog altijd vrij rond. Nabestaanden krijgen geen genoegdoening. Zij blijven zitten met de schuld. Die dreigt een eigen leven te gaan leiden. Verdriet om dierbare doden kan door vergetelheid worden verzacht. Verontwaardiging over straffeloosheid kan taaiere levens leiden, tot en met stadia waarin gevoelens van verlies het afleggen tegen punitieve sentimenten. Vinden overlevenden pas rust als met daders definitief is afgerekend?
Lang werden de decembermoordenaars met rust gelaten. Totdat Spong de nabestaanden te hulp kwam en per gerechtelijk bevel alsnog een strafproces afdwong. Toen was het al 2000. Nu is er een amnestiewet en is het proces voor onbepaalde tijd verdaagd. Juridisch en anderszins is die amnestiewet natuurlijk omstreden, al zal het weer even duren voordat er duidelijkheid over komt.
Maar goed, Spong heeft zijn best gedaan: vroeger of later moet er gerechtigheid komen, afrekening met de daders en rust voor de nabestaanden. Intussen vergeet Spong dat hij die nabestaanden en de Surinaamse samenleving wel eens een bijzonder slechte dienst kan hebben bewezen.
Individueel daderschap is in de zaak van 1982 immers niet meer vast te stellen. Daarom kunnen strafzaken tegen de decemberdaders niet anders eindigen dan in vrijspraak – als uitgelegd in onze vorige aflevering. Natuurlijk staat historisch vast wie welke decembermishandelingen en moorden hebben gepleegd. De decemberdaders moeten voor altijd leven en sterven met hun schuld. Probleem is alleen dat tegen betrokken individuen geen wettig en overtuigend bewijs meer is te leveren. Spong wist dit, of tenminste: hij behoorde dit te weten. Of speculeerde hij op bewijsrechtelijke blindheid van het Surinaamse gerecht?
Gewezen op dat gebrek aan bewijs reageerde Spong furieus: “onzinnig, goed voor de prullenbak en allemaal lulkoek”. Oorlogsmisdadigers zijn immers ook veroordeeld en getuigen kunnen heel goed weten wat lang geleden is gebeurd, vond hij voor de radio. Kennelijk had Spong vergeten dat zelfs oorlogsmisdadigers bij gebrek aan bewijs vrijuit kunnen gaan en dat overigens uiteenlopende getuigenissen van de decembermoorden op geen enkele manier meer kunnen worden getoetst.
Zo zijn zelfs de nabestaanden tenminste rechtens niet langer crediteuren. Dit delen zij met de eigenlijke slachtoffers. De feiten van december 1982 staan voor altijd vast. Maar wettig en overtuigend bewijs er van is niet te leveren en zonder bewijs tegen schuldenaren valt niets op te eisen. Zonder bewezen debiteuren blijven crediteuren zitten met de schuld. Hier blijkt weer hoezeer strafrecht valse verwachtingen wekt voor slachtoffers van zelfs de ernstigste feiten.
Laat Spongs boosheid zien dat hij dit eigenlijk al wist? Ook verder lijkt hij niet de beste advocaat in deze zaak. Spong stelt slachtoffer te zijn geweest van een schijnexecutie door de decembermoordenaars. Ook buiten rechte is hij betrokken bij de nabestaanden. Maar grondregel voor de balie is onafhankelijkheid, ook van cliënten. Wie zich met hen vereenzelvigt verzaakt zijn beroep als advocaat: he who is his own lawyer has a fool for a client.
Spong zegt wat zijn cliënten graag willen horen: de decembermoordenaars zullen en moeten worden veroordeeld, hoe lang er ook op moet worden gewacht. Maar de uitblijvende genoegdoening blijft knagen, vrijspraak voor de daders zal het voor de achterblijvers alleen maar erger maken. Tje poti … zoals dat ter plaatse heet (“o wat zielig”). Ja, zolang het geen tjepotisme wordt: koestering van uitblijvende genoegdoening als innerlijk houvast. Voorspiegeling van veroordeling is niets anders dan wekken van valse hoop. Zo worden schuldeisers onverdiend schuldenaren, door de last van hun eigen verwachtingen.
“Het is zoals het moet zijn”: bewijs tegen individuele decemberdaders is er niet maar tegen beter weten in liever toch wél. De werkelijkheid laat zich niet ongestraft voor de gek houden. Want het is zoals het moet zijn. De rest is ijdelheid.