Franchising neemt binnen het mededingingsrecht een bijzondere plaats in. Het is inherent aan een franchiseformule dat een franchisegever de opgebouwde kennis en intellectuele eigendomsrechten beschermt en een uniforme uitstraling van de formule bewaakt. Deze bescherming kan soms te ver gaan en daarmee in strijd zijn met het kartelverbod. In civiele procedures wordt regelmatig via de mededingingsregels een beroep gedaan op de nietigheid van een contractclausule of een franchiseovereenkomst.
Een voorbeeld is een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2018:1117) in een geschil tussen een voormalige franchisenemer en een franchisegever op het gebied van uitvaartverzorging. De voormalige franchisenemer was gehouden gedurende één jaar geen concurrerende activiteiten in het werkgebied te verrichten. Volgens de franchisenemer was dit post-contractuele non-concurrentiebeding in strijd met het kartelverbod. De voorzieningenrechter wees dit onder meer af omdat bedingen die noodzakelijk zijn voor een franchiseformule niet onder het kartelverbod vallen. De franchisenemer was in zijn betoog voorbijgegaan aan deze bijzondere positie van franchiseovereenkomsten in het mededingingsrecht. Het is de vraag in hoeverre dit zich verhoudt tot de Groepsvrijstelling Verticale Overeenkomsten waarin een post-contractueel non-concurrentiebeding voor één jaar is vrijgesteld mits beperkt tot de locatie (en niet het werkgebied) waar de franchisenemer werkzaam was.
Een ander voorbeeld is een arrest van het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2018:2370) in een geschil tussen een franchisegever en een groep franchisenemers op het gebied van opleidingen en trainingen. De franchisenemers stelden dat de franchiseovereenkomsten nietig waren omdat zij op grond van een reglement verplicht waren een vastgestelde prijs te hanteren. Het Hof concludeert dat dit inderdaad een verboden vorm van verticale prijsbinding betreft omdat dit de strekking heeft de concurrentie te beperken. Het is in dit geval niet nodig afzonderlijk onderzoek naar de merkbaarheid van de mededingingsbeperking te doen. Dit betekent echter niet dat de gehele overeenkomst nietig is. Het Hof is van oordeel dat er onvoldoende is gesteld en gebleken dat er een onverbrekelijk verband heeft bestaan tussen het reglement en de franchiseovereenkomst.