Suriname is diep verdeeld over het juiste antwoord op de gebeurtenissen in 1982. De regering ziet de amnestiewet als de beste oplossing. Nog niet duidelijk is of die wet aan alle juridische eisen ter zake voldoet. Denkbaar is immers dat een (internationale) rechter er een streep doorheen zet.
Anderen vinden dat er hoe dan ook een juridisch beslissend antwoord moet komen op de gewelddadige dood van hun landgenoten, al is het nu al bijna dertig jaar geleden. Maar: is de voorstanders van een strafzaak tegen mogelijk betrokkenen bij deze kwestie duidelijk wat die zou kunnen opleveren?
Het Surinaams strafrecht stelt immers strikte eisen aan het bewijs, en terecht: beter tien schuldigen vrijuit dan één onschuldige in de gevangenis. Die eisen staan in de weg aan veroordeling van mogelijk betrokkenen bij de gebeurtenissen van 1982. Fysieke sporen van hun aanwezigheid zijn er niet meer en mogelijke getuigen spreken elkaar tegen. Dat sluit een strafrechtelijke veroordeling eigenlijk uit. “Je was er bij dus je bent er bij” kan hier niet gelden, al was het maar omdat alle betrokkenen kunnen volhouden dat zij misschien wel ter plaatse waren maar niets hebben bijgedragen.
Hoe begrijpelijk ook de wens om “eindelijk gerechtigheid” te verkrijgen, een strafzaak tegen mogelijk verdachten van de daden in december 1982 zou voor nabestaanden wel eens het omgekeerde kunnen opleveren. Hoezeer ook vrijspraak bij gebrek aan bewijs niet gelijk staat met onschuld, toch zal een dergelijke vrijspraak, hoe terecht ook, nabestaanden geen goed doen.
Dan maar niets doen? Nee, want er is een andere weg, met voor alle betrokkenen meer aanvaardbare kanten dan óf vervolging óf amnestie. Het gebeurt vaker dat er wél slachtoffers van strafbare feiten zijn, al dan niet als nabestaanden, maar dat daders niet kunnen worden gevonden dan wel dat niet voldoende bewijs tegen hen kan worden geleverd. Principieel hoeven die slachtoffers niet in de kou te staan.
De staat – die immers wordt geacht niet alleen ons allen te representeren maar ook voor ons aller veiligheid te zorgen – kan dergelijke slachtoffers tegemoet komen. De staat kan die verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid waarmaken door gevolgen voor slachtoffers van misdrijven zo goed mogelijk ongedaan te maken.
Zo zijn slachtoffers niet langer afhankelijk van “hun” daders. Anders dan in de gangbare strafrechtspleging krijgen zij schadevergoeding en tenminste symbolische genoegdoening, in erkenning van hun slachtofferschap door aansprakelijkheid van de staat. Geweldige voordelen dus, waarmee dan ook in Noorwegen en elders goede ervaringen zijn opgedaan (al is de gedachte er achter veel ouder).
Waarom dit niet ook gedaan in de zaak van 1982? Dat zou dan neerkomen op ongeveer het volgende. Ook al kan in een strafzaak niet meer wettig en overtuigend worden bewezen wie de daders waren, wél staat zonder meer vast dat de slachtoffers geen natuurlijke dood zijn gestorven. De staat Suriname erkent dan ook verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor wat is gebeurd met de slachtoffers van 1982: “Wie het ook heeft gedaan, in de republiek Suriname had dit niet mogen gebeuren. De republiek erkent dan ook dat zij heeft gefaald en iets heeft goed te maken.”
Om het niet bij woorden te laten en de erkenning van het falen kracht bij te zetten wordt de nabestaanden een substantiële schadevergoeding aangeboden – hoezeer ook elke schadevergoeding voor doden tekortschiet natuurlijk. Toch kan de hoogte van de bedragen laten zien hoe ernstig de republiek Suriname zichzelf neemt.
Wet- en regelgeving is voor een dergelijke oplossing niet nodig. Precedentwerking hoeft niet te worden gevreesd, hoe goed het ook zou zijn dat ook andere slachtoffers van misdrijven meer werden bijgestaan door de staat. De gebeurtenissen van 1982 zijn dermate bijzonder dat die een eigen oplossing verdienen.
Belangrijk in dit verband is dat een beschaafde staat altijd meer is dan welke staatsdienaren ook. Die staatsdienaren komen en gaan, de republiek Suriname blijft bestaan. En kan dus ook hier iets goeds doen. Een sobere plechtigheid kan het geheel bezegelen. Desgewenst kunnen direct betrokkenen zich laten vertegenwoordigen. Daarmee kan een einde komen aan de openstaande rekening of eigenlijk aan de open wonden van 1982, in de wetenschap dat geen enkele oplossing een echte oplossing is.
Toch is aansprakelijkheid van de staat de minst slechte van alle oplossingen. Ook mogelijke verdachten kunnen er mee leven. Want de noodzaak van strafvervolging inzake de doden van 1982 vervalt, nog afgezien van de geringe kans van slagen er van. Strafrechtspleging is immers altijd en uitsluitend uiterst middel, door de staat alleen in de zetten als alle andere pogingen om het probleem op te lossen hebben gefaald. Als diezelfde staat zelfs zeer ernstige zaken anders en beter kan oplossen, dan moet worden besloten om strafvervolging te staken. (Dit is wettelijk vastgelegd in het opportuniteitsbeginsel: geen strafvervolging als er geen duidelijk doel is, bijvoorbeeld als het ook anders kan.)
Zo kan het Openbaar Ministerie rechtmatig én doelmatig besluiten het strafdossier van 1982 dicht te doen. Als dit slaagt, kan de amnestiewet verder met rust worden gelaten. Er hoeft immers geen beroep meer op te worden gedaan.
Met deze oplossing moet niet te lang mee worden gewacht. Nader onderzoek en/of juristerij is niet nodig. Een verklaring kan in goed overleg worden opgesteld, desgewenst voorbereid door een derde partij. De plechtigheid hoeft niet langdurig te worden voorbereid. Laat het gebeuren. Laat een einde komen niet alleen aan het geschonden rechtsgevoel, maar ook aan deze verdeeldheid van het land. “Spring over uw schaduwen heen en zij zullen verdwijnen.”
Ook het (bemoeizuchtig?) buitenland, waaronder in ieder geval Nederland, zal een dergelijke oplossing moeten aanvaarden. Vruchtbare samenwerking kan worden hervat, binnen én buiten het prachtige Suriname. Laat ons opstaan uit de stilstand van verbittering en wrok, naar een leefbaarder toekomst, voor ons allemaal.